woensdag 4 maart 2015

Interview Willem Otterspeer: 'W.F. Hermans' werk gaat ons nog heel lang achtervolgen' (Knack)

Willem Frederik Hermans ging met niemand om behalve met een paar slaven die zich permanent door hem lieten ontgroenen. Biograaf Willem Otterspeer legt uit.

Anderhalf jaar geleden verscheen het eerste deel van Willem Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans. Sinds vrijdag is ook het tweede en laatste deel 'De zanger van de wrok' verkrijgbaar, dat de jaren tussen 1953 en 1995 beschrijft. Bijna tweeduizend bladzijden bij elkaar – inclusief noten en register. Vijftien jaar werkte de hoogleraar universiteitsgeschiedenis aan de Universiteit Leiden aan de levensbeschrijving van de auteur die hij zonder twijfel de grootste van de Nederlandstalige literatuur noemt. Een gesprek over het leven met onleefbare waarheden, het populairwetenschappelijke 'Erosie' als kernboek van Hermans' oeuvre en hoerenlopen.

Met welk gevoel sluit u na zo'n lange tijd dit project af?
'Zeker de laatste vijf jaar heb ik totaal met Hermans geleefd. Hij gaat in je zitten als een kwaadaardige tumor. Dat moet ik nu weer uit mij krijgen. Het helpt dat ik niet in een zwart gat val. Ik heb de afgelopen jaren altijd lesgegeven en boeken over mijn vak geschreven, dat gaat gewoon door. Ik wil nog zeven boeken in mijn carrière afmaken. Die zijn allemaal in een ander stadium van voltooiing. Een boek is al voor driekwart af, een ander voor de helft. Ik vind niets heerlijkers dan schrijven. Net als Hermans, al heb ik natuurlijk niet zijn talent.'

Een opluchting dus om hem los te kunnen laten?
'Opluchting is niet het goede woord. Ik vind het buitengewoon fascinerend om in zo'n intense, gelaagde geest als die van Hermans rond te dwalen. Maar het is waar: een van de twee grote lessen die ik tijdens dit project heb geleerd, is dat ik zijn werk nog meer ben gaan bewonderen maar zijn persoon veel minder. Hij was óók kwetsbaar en teder, maar zijn egotisme en de manier waarop hij zijn verlegenheid omzette in agressie werd uiteindelijk dominant. De tweede les is dat mij veel duidelijker is geworden dat Hermans' onleefbare waarheid niet de mijne is. In mijn jeugd, toen ik hem ontdekte, had ik daar misschien affiniteit mee. Maar, nee.'

Hermans moet je daarom op afstand houden?
'Zeker. Ik heb al zijn werk vijf keer herlezen, sommige dingen nog meer. De liefdeloze en zinloze wereld die hij daarin toont is als een sluipend gif. Gelukkig heb ik een lieve vrouw, fijne vrienden, een goede baan, een goede uitgever – Hermans allemaal niet. Nou ja, wel een goede uitgever. Dat verschil maakt mij een beetje immuun.'

Allereerst het werk dan. Wat maakt dat nog groter?
'Als je daar zo intens mee bezig ben, krijg je oog voor het mechaniek. Het is bekend van Hermans dat van hem nooit een mus in een roman van het dak mocht vallen zonder logische reden voor het geheel. Zijn boeken zitten als fijnzinnige uurwerkjes in elkaar. Maar ook kon hij heel lang broeden. Hij stelde het schrijven zo lang mogelijk uit. En ineens kwam het er dan uit. Woest werd het op papier gesmeten. Dan durfde hij alles. De lef die hem maatschappelijk ontbrak, had hij als schrijver volkomen.'

Waar blijkt dat uit?
'In Een heilige van de horlogerie laat hij zijn hoofdpersoon Constantin Breughel naar de zolder van het kasteel gaan. Hermans heeft geen idee wat hij met hem moet, zo schrijft hij in een brief, dus laat hij hem op zolder over het landschap uitkijken, dan zal hem wel iets invallen. En inderdaad: daar bedenkt hij de gigantische klok met een slinger van negen meter en de mythe dat als het contragewicht niet op tijd wordt opgehesen het gebouw het gebouw zal vernietigen. Alles hangt opeens samen – inhoudelijk en thematisch. Dat vind ik zó knap.'

Vindt u Hermans de grootste in de Nederlandstalige literatuur?
'Geen twijfel over mogelijk. Goed, iedereen moet dat voor zichzelf uitmaken, maar Hermans' verzameld werk telt 24 delen in dundruk en zó gevarieerd – hij beoefende alle genres – en van zo'n hoog niveau. Ook in de negentiende eeuw of daarvoor zie ik niemand in de buurt komen. P.C. Hooft is mooi, maar onvergelijkbaar. Dat werk heeft ook de tijd niet doorstaan.'

Hermans' werk wel?
'Hermans gaat ons nog heel lang achtervolgen. Wie leest Gerard Reve nog? Wie heeft er nog belangstelling voor Mulisch? Alleen al die lastpakken die over mij heen vielen na publicatie van het eerste deel, bewijzen hoe zeer Hermans werk wél leeft. Ook zijn latere boeken. Een roman als Uit talloos veel miljoenen (1981) is niet zijn beste, maar later in zijn leven heeft hij zich op een wonderlijke manier heruitgevonden. Een heilige van de horlogerie (1987) en Au Pair (1989) zijn grote, herkenbare Hermans-romans – zij het geschreven in een ander register.'

Hoezo?
'Hermans schreef met een erectie, bekende hij eens. Hij voelde lust. Een sadomasotische lust, het is een complex van slaan en geslagen worden. Dat zie je in de liefdesscène in De donkere kamer van Damocles, waarin Mirjam Zettenbaum als een magneet tussen de twee polen tong en penis wordt geëlektrocuteerd. Schitterend. Later is Hermans die erotische drijfveer kwijt. Hij heeft dat gecompenseerd met een soort kuisheid. Dat ontneemt de boeken een deel van zijn kracht, maar een Au Pair blijft niettemin een intrigerende, grote roman waarover veel te kneden en te kauwen valt.'

Hermans werk viel ook volledig samen met zijn leven, schrijft u.
'Dat zie je ook bij geen enkele andere schrijver in dezelfde mate terug. Hermans' oeuvre is een groot experiment met zichzelf en met zijn omgeving. In het eerste deel citeer ik een prachtige brief waarin hij uitlegt dat hij voortdurend met röntgenstralen mensen peilt, maar dat degene die als eerste ziek wordt, de man is die met de röntgenstralen werkt. Dat gebeurde met Hermans. Hij heeft de onleefbare waarheden die hij verkondigde daadwerkelijk geleefd.'

Stootte het lezen van die waarheden, die dus niet de uwe zijn, niet af? Waardoor u zich toch van dat werk keerde?
'Nee, nee. Ik heb een andere opvoeding gehad. Ik was geen ADHD-jongen als Hermans die voortdurend vernederd en geslagen werd door zijn ouders. Dat geeft een andere kijk op het leven. Maar iedereen belichaamt een deel van de waarheid die Hermans beschrijft. Het ís heel moeilijk om soms geen klootzak te zijn, om soms niet de boel te belazeren, om soms geen arrangement aan te gaan met je eigen principes. De mens is een dier met een vernisje eromheen. Hermans liet dat zien en ook ik kan dat niet ontkennen.'

De onleefbare waarheden maakte hem een onaangenaam mens.
'Hij werd een onbenaderbare god. Hij ging met niemand om behalve met een paar slaven die zich permanent door hem lieten ontgroenen. Een duidelijk voorbeeld is de manier waarop hij de vriendschap met Rudy Kousbroek verbrak. Hij schreef in een tijdschrift dat Kousbroek in het Japanse kamp met plezier toekeek hoe zijn vader in elkaar werd geslagen – terwijl Hermans wist dat Kousbroek zielsveel van zijn vader hield. Dat is gewoon een schurkenstreek, daar is geen enkel literair excuus voor.'

Waarom kwam het zo ver?
'Het schrijven heeft Hermans verpest. Rüdiger Safranksi zei "Eerst maakt de schrijver het werk, daarna maakt het werk de schrijver". De levensvisie die Hermans beschreef wikkelde hem als een cocon in. Dat heeft hem van zijn sociale leven vervreemd. Hermans schreef al vroeg: "Mijn definitie van misbruik is mensen langer gebruiken dan je nodig had". Als je die houding consequent doorvoert, is het nettoproduct totale eenzaamheid. Toch moest Hermans wel, want alleen zo kon hij schrijven. Ik heb me afgevraagd waarom het drama van al die verbroken vriendschappen plaatsvond. Misschien vond hij de breuk ook fijn. Zelfs met Frans Janssen: echt een goeierd, kende Hermans' werk goed, was de ideale Eckermann. Hij zegt één keer iets stoms en Hermans zegt na vijfentwintig jaar de vriendschap op. Waarom kon hij daar niet overheen stappen zoals iedereen?'

Is er moment aan te wijzen dat Hermans over de grens ging en zijn levensvisie hem ging overheersen?
'Wat nooit had mogen gebeuren in Hermans' leven, was dat hij van de onderzoekers die het optreden van Weinreb in de oorlog bestudeerd hadden, gelijk kreeg. [Weinreb was een oplichter die in de oorlog rijk honderden joden bedroog, maar lange tijd voor een held werd gehouden]. Dat paste helemaal niet in Hermans' filosofie. Maar het gelijk was zo eclatant dat hij vanaf toen dacht dat hij áltijd gelijk had. Zijn zelfkritiek viel weg – de zelfkritiek die altijd genadeloos was omdat hij vóór alles wilde voorkomen dat anderen gelijk kregen. Dat was destructief.'

Was Hermans een familieman?
'O, nee. Hij vond het vaderschap niet onaardig, maar pas toen zijn zoon een beetje volwassen werd. Toen nam hij Ruprecht mee op reisjes. Maar in het gezin was hij totaal in zichzelf gekeerd. Als zijn vrouw Emmy hem vroeg de kolen te halen, liep hij naar buiten met twee lege kolenkitten, droomde weg, stond opeens stil, realiseerde zich dat hij met iets anders bezig was en keerde dan terug zonder kolen. Hij was er meestal niet, óók als hij er fysiek wel was.'

Hoe was zijn huwelijk?
'Dat was een creatie van Emmy. Hermans wilde niet getrouwd zijn. Het kwam er dan toch van, als een soort verzekering tegen eenzaamheid, maar het huwelijk bestond alleen wanneer het hem uitkwam. Als Emmy – een van de charmantste vrouwen die ik ooit heb ontmoet – een meer geëmancipeerd type was, was er snel een einde aan gekomen. Hij heeft het buitengewoon met haar getroffen. Zij kon om de situatie lachen, zag zijn tragiek, wist zich goed weg te cijferen, had zelfs begrip voor zijn incidentele overspel. Een wijze vrouw.'

Toch kon ze Hermans eenzaamheid niet verlichten. In Parijs, waarheen ze in 1973 verhuisden, maakte ze ondanks haar charme blijkbaar geen vrienden die bij hen op bezoek kwamen en de sfeer konden verlichtten.
'In Groningen lukte dat nog wel. Iedereen hield van haar, er kwamen regelmatig vriendinnen over de vloer. In Parijs minder. Emmy had veel contacten. Ze kletste met alle middenstanders. Uiteindelijk was haar Frans veel leniger dan dat van Hermans. Maar vriendschappen? Nee. Wel reisden Emmy en Hermans sindsdien veel. Dat was echt iets van hen samen. Daar praatte ze later graag over.'

Ik vraag dit allemaal vooral omdat u zo'n dikke biografie schreef en toch nauwelijks stilstaat bij Hermans en zijn gezin.
'Ik heb dat aspect bewust buiten het boek gehouden. Er staan in zijn dagboeken, zeker die uit zijn laatste jaren, veel over Emmy en Ruprecht. Maar ik vond dat onbelangrijk. Ik heb ook weinig gesproken met Ruprecht. De reden daarvan is dat bij Hermans alles om het werk draaide. Hij was géén familieman. Dat kun je net zo goed benadrukken door geen aandacht voor dit onderwerp te hebben.'

Lange tijd dacht ik vanwege die keuze: heeft de biograaf weet van een schandaal of een affaire dat hij buiten het boek houdt?
'Dat is er niet. Het enige schandaal dat ik heb ontdekt stond in deel één: dat hij zich heeft aangesloten bij de Kulturkammer. En dat heb ik niet eens uit Hermans' archief.'

Maar toen las ik dat Hermans naar de hoeren ging. Als de biograaf dát openlijk vermeldt, dacht ik, zal er inderdaad geen schandaal zijn.
'Niet dat hij een echte hoerenloper was. Hij vond het interessant om te doen – als proefneming, niet als dagelijkse activiteit. Hij was geen Ischa Meijer of zo. Adriaan van der Veen heeft eens mooi beschreven hoe hij met Hermans in Brussel naar de hoeren ging. Hermans deed zijn uiterste best om de madam zo ver te krijgen dat zij zich voor een centje uitkleedde. Dat is veel typerender Hermans dan welk bezoek aan de hoeren dan ook.'

Ieder leven eindigt tragisch. In uw biografie valt me op dat Hermans' aftakeling zo snel begint: in de jaren zeventig in Parijs, als hij nog maar in de vijftig is.
'Hij had zijn hele leven veel te veel gerookt. Veel gedronken ook, al was hij geen alcoholist. Toen kreeg hij de ziekte van Menière. Hij had een zeldzaam slechte motoriek. En ik denk dat zijn verhuizing een echte cesuur in zijn leven was. Hij was zijn woestheid en erotisch potentieel kwijt. De toon werd anders – in zijn romans en in zijn brieven. En toen kreeg hij ook nog gelijk in de Weinreb-affaire. Vreselijk.'

Was het anders gelopen als hij niet op zijn 52e vrijwillig ontslag had genomen van de universiteit in Groningen?
'Ik denk het niet. Hij deed daar al bijna niets. Hij moest een dag in de week voor de baas werken en zelfs dat kon hij niet opbrengen. Toen hij iemand in de collegezaal kreeg met wie Hermans zelf nog had gestudeerd, merkte die dat Hermans woord voor woord het dictaat voorlas als diens leermeester. Eigenlijk wilde hij na twee jaar al weg. Hij was zo wanhopig in Groningen dat hij soms op de roltrap van V&D ging staan, zo vertelde hij, om zich een half uur naar boven en beneden te laten vervoeren. Hij bedacht de gekste dingen om te kunnen ontsnappen: jeugdherbergier worden in Frankrijk. Hij vond het een diepe nederlaag dat hij een baantje moest hebben. Later was het wel prettig dat het inkomen hem in staat stelde om te schrijven. Hoefde hij geen "hoernalistiek" te bedrijven.'

Hij was lector fysische geografie. Hield hij wel van de geologie?
'Hij is later altijd geïnteresseerd gebleven in geologie. Vooral in vulkanen. Maar uiteindelijk was ook de geologie een bevlieging. Typerend is een excursie in Noorwegen met échte geologen. Toen had hij snel door dat eigenlijk niets van zijn vak wist. Dan zie je ook hoe typerend hij reageert: heel agressief – "het zijn allemaal klootzakken met een rijke achtergrond die het zich konden permitteren op hun studie te concentreren terwijl ik" enzovoorts. Wel had het fysisch-geografisch perspectief een enorme invloed op zijn werk. In 1960 publiceerde hij het populairwetenschappelijk boek 'Erosie'. Eigenlijk is dat een kernboek in zijn oeuvre, waarin hij laat zien dat alles erodeert, alles onderhevig is aan het verstrijken van de tijd. Zelfs de grootste bergen vlakken door regen en wind af tot een schiervlakte.'

Klopt het dat hij behalve 'Erosie' nooit over zijn vakgebied heeft gepubliceerd?
'Een paar recensies. Daarnaast niets, nee. Als hij voor het jaarverslag opgaf wat hij had gepubliceerd gaf hij zijn literaire werk op. Een keer gaf hij telefonisch een titel door: 'Wittgenstein in de mode'. Dat werd niet goed verstaan en kwam in het jaarverslag terecht als: 'Wieken staan in de molen'. Ha ha. Maar hij hoefde ook niet te publiceren. Als lector oude stijl had hij uitsluitend een onderwijstaak.'

De eerste reacties op het tweede deel uw biografie bestrijden het te negatieve beeld dat u van de late Hermans schetst. Hij zou heus hebben genoten van reisjes of mooie kwinkslagen.
'Tja. Arjan Peters citeert mij in de Volkskrant: "Om Hermans valt uiteindelijk niet te lachen". En zegt dan dat je wel om Hermans kunt lachen. Ja, natuurlijk. Zijn formuleringen zijn vaak geestig. Maar Hermans definieerde de lach als de braakbeweging waarmee hij bedorven voedsel uitspuugde. Als je hem zelf hoorde schateren wist je ook: dat is de bitterste lach denkbaar. Arjan Peters is bijna nihilistischer dan Hermans als hij diens onderhuidse moraal van verdoemenis ontkent.'

Hermans was 'de zanger van de wrok', zoals deel twee heet.
'En ik denk dat de bewijzen van mijn stelling met karrevrachten in de biografie gevonden konden worden. Wie dat ontkent op een manier als Peters doet, maakt Hermans onkwetsbaar. Maakt een carnavalfiguur van hem. Maar goed, zulke kritiek bewijst alleen maar dat Hermans levend is. En ik ben er onkwetsbaar voor. Ik ben laaiend trots op mijn biografie, ik kan heus wel iets hebben.'
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 2 maart)

Zie ook:

Geen opmerkingen: