woensdag 4 april 2018

Interview Herien Wensink over 'Kleihuid': Ik voelde me altijd al meer schrijver dan journalist (Bibliotheekblad)

De lezers dicht bij de soldaten en officieren in de loopgraven brengen. Dat probeerde Herien Wensink in haar Eerste Wereldoorlog-roman Kleihuid. Haar debuut is het resultaat van een levenslange fascinatie.

Lid van de openbare bibliotheek is Herien Wensink (40) al lang niet meer. Zo lang dat ze zich  niet eens kan herinneren sinds wanneer precies. Maar ze komt wel vaak in de OBA op het Oosterdokseiland. Sterker: de theaterredacteur van de Volkskrant heeft haar debuutroman grotendeels daar geschreven. 'Ze hebben een goede schrijfzaal, waar een heel prettige sfeer hangt om je diep te kunnen concentreren. En af en toe kon ik naar een kast lopen om bijvoorbeeld een citaat uit een bundel van Rilke op te zoeken.'Kleihuid, dat half januari verscheen, vertelt het verhaal van de soldaat Harvey Cole en de officier Rupert Atkins die elkaar tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog ontmoeten in een revalidatieoord. Ze zijn in alle opzichten elkaars tegenpool. Harvey is een boerenzoon, Rupert een kunstenaar uit een befaamd geslacht. Harvey is ernstig gewond aan zijn gezicht, Rupert lijdt aan shellshock. Harvey is bescheiden en zelfbewust, Rupert arrogant en diep onzeker. Maar gaandeweg leren ze elkaar waarderen.
Ook in een ander opzicht zou je kunnen zeggen dat deze roman zonder de bibliotheek nooit had kunnen zijn geschreven. Wensink kent de Eerste Wereldoorlog uitsluitend dankzij andere boeken. Romans van ooggetuigen als Im Westen Nichts Neues van Erich Maria Remarque en Le feu van Henri Barbusse. Dagboeken van verpleegsters Mary Borden en Ellen La Motte. Oorlogspoëzie van Wilfred Owen en Siegfried Sassoon. En talloze recentere romans: van Pat Barker tot Stefan Hertmans' Oorlog en terpentijn.
Ze noemt haar roman in het nawoord een ode aan deze boeken. Alleen: ze heeft de geschriften van wat waarschijnlijk de meest literaire oorlog uit de geschiedenis was, niet uit de bibliotheek geleend. De meeste titels bezit ze zelf. 'Ik vind het fijn om boeken te hebben. Omdat ze deel uitmaken van mijn identiteit. Omdat ik het een heerlijk idee vind dat ik er altijd even in kan bladeren.'

Kleihuid is het resultaat van een decennialange fascinatie, vertelt Wensink in een café om de hoek van haar woning in het centrum van Amsterdam. 'Voor mij was de Eerste Wereldoorlog, zoals voor de meeste Nederlanders, een heel oude oorlog waar ik wat zwart-witplaatjes bij zag, maar geen gevoel bij had. Tot ik tijdens mijn studie cultuurwetenschappen het college cultuurbeschouwing en de moderne tijd van Arnold Heumakers volgde en Lenteriten van Modris Eksteins moest lezen.'
In dat boek verklaart Eksteins de radicale vernieuwingen in de kunsten in de jaren 1910-1920 uit de verschrikkelijke verwoesting van de oorlog. 'Maar hij vertelt ook allerlei verhalen over Britse en Duitse soldaten die, op een enkele tientallen meters van elkaar, grapjes met elkaar uithaalden. Of schoolborden ophouden met de vraag of de vijand kwam eten. Geweldige verhalen, die me enorm ontroerde. Ik besefte dat zie jongens honderd jaar geleden niet anders waren dan wij nu.'
Daarna liet de oorlog Wensink nooit meer los. Ze studeerde af met een vergelijkende studie naar de oeuvres van drie meevechtende auteurs uit verschillende oorlogvoerende landen. Ze bezocht het oorlogsgebied: de 'tegenwoordig heel erg aangeharkte' loopgraven, de Menenpoort in Ieper waar nog iedere avond om acht uur de Last Post wordt geblazen ter nagedachtenis van 54.896 vermiste soldaten, de begraafplaatsen. Ze schreef er artikelen over toen ze begon als journalist. En ze las, tientallen boeken.
'Als ik één favoriet moet noemen', zegt ze, 'is dat Sturm van Ernst Junger, een van de drie schrijvers waarop ik ben afgestudeerd. Het dunne boekje is een persoonlijk verslag van de ontwikkeling die hij doormaakte in de loopgraven. In het begin was hij een estheet, die daar ook poëzie schreef en schilderijen maakte – inderdaad, zoals Rupert. Maar als zijn werk letterlijk op de brandstapel gaat, omdat er een bom op valt, vindt hij zichzelf opnieuw uit als soldaat. Heel aangrijpend.'

Het idee om zelf een roman over de Eerste Wereldoorlog te schrijven, is al bijna twintig jaar oud. Een redacteur van De Arbeiderspers – dat Kleihuid nu ook heeft gepubliceerd – plantte het zaadje in haar hoofd toen ze hem interviewde voor een artikel over Eerste Wereldoorlog-literatuur. In de loop der jaren volgden meerdere pogingen, steeds was het haar niet goed genoeg. 'Ik had te veel de neiging samenvattingen te schrijven en geen scènes', blikt ze daar op terug. 'Je moet ook leren schrijven.'
Dat deed ze in de journalistiek – vier jaar bij Elsevier, tien jaar bij NRC Handelsblad en sinds kort bij de Volkskrant. 'Ik voelde me altijd al meer schrijver dan journalist. Ik hou van smeuïge, lyrische taal. Als cultuurjournalist kan ik me gelukkig wel wat vrijheden permitteren. Die stukken gaan om meningen, vrije associaties, interpretaties. Maar ik was ook gebonden aan de feitelijkheid. En ik had altijd maar een beperkt aantal woorden. Het was geweldig om in de roman mijn eigen regels te kunnen hanteren.'
Haar baan bood weinig tijd om zich te concentreren op een bijna driehonderd pagina's tellend boek. 'Maar toen de krant almaar dunner werd, hield ik tijd over. Ik dacht ook: als het zo doorgaat, is er straks helemaal geen ruimte meer voor mijn stukken. Dan moet ik een alternatief carrièreplan hebben, ha ha.' Dat de oorlog deze jaren voortdurend wordt herdacht, was een extra stimulans. 'Mij maakte het niet veel uit, maar mijn uitgever vind het een leuke aanleiding voor mijn roman dat de oorlog dit jaar 100 jaar geleden eindigde.'

De bestaande bibliotheek vol Eerste Wereldoorlog-boeken roept ook de vraag op: wat voegt nog een roman daaraan toe? Zelf denkt de schrijfster: de nabijheid bij de soldaten en officieren aan het front. Toen de ooggetuigen hun romans en dagboeken publiceerden, was het ongebruikelijk om je psyche bloot te leggen. De teksten behouden altijd iets afstandelijks. Wensink heeft in haar uiterst beeldend en zintuigelijk geschreven debuut geprobeerd 'andermans sores voelbaar te maken', zegt ze.
Dat zit hem in de taal. 'Ik wilde bijvoorbeeld dat ze soms grofgebekt waren, zodat je iemand als Rupert kunt herkennen als een corpsstudent van nu. Soms is het bijna anachronistisch.' Maar dat zit hem ook in het verhaal. Rupert wordt behandeld met een voor die tijd nieuwe en nog omstreden methode: psychotherapie. Via de analyses van zijn arts krijgen we diep inzicht in de verhouding met zijn vader, zijn artistieke ambities of zijn seksuele ambivalentie. En indirect biedt dat ook inzicht in Harvey.
Allebei maken ze daarbij een tegengestelde ontwikkeling door. 'Rupert zit vast in een beeld van zichzelf dat niet strookt met wie hij werkelijk is. Dat beeld wordt aan het wankelen gebracht, maar hij is geestelijk niet genoeg in balans om daar goed mee om te gaan. Hij verzet zich ook voortdurend tegen zijn arts. Harvey is van eenvoudige afkomst, maar ontdekt onder invloed van Rupert zijn talent. Kan daarin groeien, en heeft ook de emotionele stabiliteit om met zijn verminking te leren leven.'
Kleihuid suggereert daarmee ook dat je beter fysiek dan psychisch kunt lijden. Maar de manier waarop Harvey en Rupert hun lot dragen, legt Wensink uit, komt omdat de eerste beter in staat is zich met zijn lot te verzoenen, ongeacht wat dat lot is. 'Misschien verklaart dat ook waarom Rupert meer aandacht krijgt in de roman. Hij is een complexer personage. Ik kon me daarom meer in hem uitleven. Ik lijk ook meer op hem, vrees ik, hoewel ik Harvey sympathieker vind.'

En nu staat ook Wensinks boek in de bibliotheek bij de Eerste Wereldoorlog-literatuur. En in de boekhandel. Hoewel de collectie van de eerste groter is dan het aanbod van de boekhandel, zeker in de haar zo bekende OBA, vindt ze dat laatste het intimiderendst. Daar ligt Kleihuid op een stapel te concurreren met al die andere nieuwe boeken die om aandacht schreeuwen. De tijd om te slagen is maar kort. De bibliotheek is dan eerder een schatkamer waar hooguit een handvol exemplaren rustig wachten op ontdekking.
'Dat is ook wat de bibliotheek voor mij was toen ik daar als kind in Bussum veel kwam', zegt ze. 'Een plek van grote rijkdom. Een plek ook van vrijheid en ontsnapping aan mijn thuissituatie. Ik kon daar wegdromen bij alle verhalen die me meenamen naar andere werelden. Ik kon daar veilig kind zijn. Daarom vind ik nog steeds de belangrijkste functie van de bibliotheek dat het een plek is waar iedereen terecht kan om boeken te ontdekken – juist diegene die het zich niet kunnen veroorloven om zelf boeken te kopen.'
(Eerder gepubliceerd in Bibliotheekblad)

Geen opmerkingen: