maandag 18 april 2016

De duivel vermomd als huisarts. 'Val' van Roderik Six (Ons Erfdeel)

De hoofdpersoon van Roderik Six' tweede roman wordt Doc genoemd, zo vertelt hij in de eerste alinea van Val. Dat deed mij onmiddellijk denken aan het gelijknamige personage uit John Steinbecks Canery Row, een van mijn jeugdliefdes. Deze Doc is een in afzondering levende mariene bioloog die zich aan de kust van het zonnige Californië wijdt aan het vangen van zeedieren voor universiteiten en onderzoeksinstituten. Hoe teruggetrokken ook, hij is aardig tegen iedereen – óók voor het menselijk wrakhout dat in de buurt rondscharrelt.
Six' Doc, blijkt al snel, is zijn diapositief. Hij leidt ook een eenzelvig bestaan. Hij trekt, als huisarts, op een soortgelijke manier zonder werkelijk contact te maken mensen van allerlei pluimage aan. Maar in plaats van het licht zoekt hij het donker op: het volledig van de rest van de mensheid afgesloten dorpje Fall, ergens aan de Noord-Amerikaanse oostkust. En aardig is hij allerminst. Oppervlakkig gezien misschien wel, maar uiteindelijk is hij uit op ieders val.
Waar Steinbecks Doc een personificatie van God is, tegenover wie iedereen zich tekort voelt schieten en die iedereen zou willen eren, is die van Six dan ook een reïncarnatie van de duivel. Niet voor niets zegt hij vele namen te dragen (p. 9), voelt hij een zekere afkeer van kunstlicht (p. 18), steekt hij een lofzang op de duivel af (p. 76) en als hij aan het eind van de roman Fall verlaat, moet hij 'schamper lachen' bij de gedachte in het geknetter van de autoradio de stem van God te horen, alsof hij hem te slim af is geweest (p. 238).

In Val vertelt Doc in chronologische volgorde over zijn verblijf in het kustplaatsje. Hij arriveert kort nadat hij van een vrouw uit Fall hoort dat de huisarts onlangs is overleden. Doc kan er zijn opvolger worden. Niemand vraagt er naar zijn naam. Zijn toeleveranciers vinden het best als hij geneesmiddelen bestelt onder de naam van zijn voorgangers. En de ruige dorpsgenoten zijn allang blij dat er weer een dokter in de buurt is. Zo kan Doc er anoniem blijven wonen.
Bijna een jaar later neemt Doc de lange verlaten weg terug. Er is in de tussentijd veel gebeurd. Maar niet wat de lezer, door de titel en de naam van het dorp, in eerste instantie had verwacht: dat Doc moreel of letterlijk ten val is gekomen – hoewel hij veel bloed aan zijn handen blijkt te hebben gekregen om zijn satanische honger te stillen. Hij kan juist zo ongeveer als enige ongeschonden het toneel verlaten, op weg naar een nieuwe plaats waar hij in alle rust zijn schadelijke werk kan verrichten. Je kan hoogstens zeggen: in de ogen van de lezer is hij ten val gekomen.
Wat is er dan precies gebeurd? Het zou te veel leesplezier wegnemen bij iedereen die vooraf recensies leest om geënthousiasmeerd te worden in plaats van achteraf om erover te kunnen reflecteren. Six bouwt zijn verhaal slim op. Stap voor stap ontvouwt hij zijn vaak gruwelijke plot. Ook achter een simpel gegeven als een overleden huisarts en een vrouw die Doc erover vertelt – alleen maar opgeschreven om een personage in beweging te zetten, denk je in eerste instantie – schuilt heel wat meer. Het zou zonde zijn dat te onthullen.
De cruciale scène is daarentegen juist triviaal voor het verhaal. Dat is de scène waarin de sheriff aan Doc vraagt om naar de zieke zwerfhond te kijken die hij van de straat heeft opgepikt. Het teefje blijkt levend te worden verteerd door de wormen. Haar tanden zijn overwoekerd door een bruine, draderige substantie. Doc knipt er iets van los, bestudeert de houterige structuur – en de hond kan worden afgemaakt.
Op dezelfde manier voelen de inwoners zich bij de onbekende Doc veilig genoeg om hem een blik te gunnen op de geheimen die hén verteren. De daad die op hun geweten weegt. Hun verslaving. De tragische liefdesgeschiedenis. Hij hoort het aan, bestudeert het even geïnteresseerd – en lijkt daardoor zo veel te hebben los gewoeld dat de personages zo niet verder kunnen. Een geweldsgolf overspoelt Fall. Six maakt niet expliciet wie wat heeft gedaan, maar maakt wel duidelijk dat iedereen schuldig kan zijn.

De meeste mensen lezen slechts boeken om de tijd te doden, poneert een leraar met schrijfambities in Val (p. 215) . Six lijkt er alles aan te hebben gedaan om te voorkomen dat zijn lezers deze roman alleen lezen om escapistisch te vertoeven in een wereld die ver afstaat van hun alledaagse zorgen. Dat zit hem in de raadsels die Six stelt: wie precies wil weten wie verantwoordelijk is voor de gebeurtenissen aan het slot moet Val meermaals doorpluizen op aanwijzingen. En dan nog blijft het raadselachtig.
Maar het zit hem vooral in de stijl. Six beschrijft de gruwelijkheid zo plastisch dat geen lezer onverstoord de bladzijden om kan blijven slaan. Het eerste lijk dat wordt gevonden is een verminkte romp, van haar vagina tot haar rechteroog gespiesd door een boomtak. 'Mijn blik bleef over de vlezige puzzelstukjes springen; dat ene blauwe oog dat slap in de kas hing, een bh-bandje dat in een blubber vet begraven lag, een bloeduitstorting op de lies, botsplinters die opbloeiden als een beenderen bloem die ontpopte.'
Het is bijna wellustig, met zo veel genot schetst Six de details. Je zou hem daarom kunnen beschuldigen van een behaagzuchtige wens om te shockeren, ware het niet dat de hele roman in dezelfde toonsoort is geschreven: gedetailleerd, idiomatisch rijk, weelderig zonder barok te worden. Het is de begaafde stilist in Six die alles uit de kast haalt om iedere scène met maximale levendigheid neer te zetten. Het is een vreemde wereld die hij schetst, de lezer moet die dan ook echt voor zich kunnen zien.
Zo is ook Six als schrijver een diapositief van Steinbeck. De jonge Vlaming vertelt hele andere verhalen dan de Amerikaanse Nobelprijswinnaar: donkere sprookjes tegenover montere sociaal-realistische drama's, met afstandelijke personages tot wie je niet echt doordringt versus levensechte karakters in wie je je moeiteloos verplaatst. Maar beide hebben het onmiskenbare talent om lezers te raken en mee te slepen dankzij de meesterlijke beheersing van hun materiaal: de taal.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel, 2016/1)

Geen opmerkingen: