zaterdag 21 maart 2015

Interview Remco Campert: 'Eigenlijk ging het schrijven altijd vanzelf' (Taalunie:Bericht)

Remco Campert krijgt in oktober uit handen van koning Filip van België de Prijs der Nederlandse Letteren. De schrijver had nooit gedacht dat hij voor zijn soort lichtheid zo'n serieuze prijs kon krijgen. Het vindt het de ultieme beloning voor vijfenzestig jaar schrijven op intuïtie en met plezier.

Is de Prijs der Nederlandse Letteren een reden om terug te blikken op zijn oeuvre en carrière als schrijver? Remco Campert schudt zijn hoofd. 'Op mijn leeftijd blik je al de hele dag terug. Daar heb ik geen speciale aanleiding voor nodig. In de toekomst kijken ben ik ook nooit in geslaagd.' De poëziebundel die hij net heeft ingeleverd bij De Bezige Bij gaat over achterom zien. 'Verloop van jaren heet die. Ik wandel daarin door mijn leven en haal daar bijzondere momenten uit naar boven.'
Het terugblikken geeft hem 'een grotendeels tevreden' gevoel. 'Soms had ik dingen anders aan moeten pakken. Met relaties en zo. Maar dat is allemaal gebeurd, daar is nu weinig aan te doen. Ik heb geen wrok of spijt.' De tevredenheid dankt hij vooral aan het schrijven. 'Ik herlees mijn werk zelden. Ik kan beter nieuw werk schrijven. Maar zo af en toe doe ik het, als ik met iets nieuws bezig ben en wil weten wat ik vroeger maakte. Dan vind ik helemaal niet onaardig wat ik lees.'

Nachtenlang
Toch moet je de 85-jarige schrijver niet uithoren over zijn verleden. Zoon van de dichter Jan Campert, beroemd om zijn oorlogsgedicht 'Het lied der achttien doden', en de actrice Joekie Broedelet. Debuteren in 1950 als lid van de Vijftigers. Beroemd door romans als Het leven is vurrukkulluk (1961). Geliefd als columnist van de Volkskrant. Het zijn niet zijn favoriete gespreksonderwerpen. 'U blijft toch niet te lang hangen in het verleden?' vraagt hij op een gegeven moment bezorgd aan zijn interviewer.
Het liefst gaan zijn gedachten uit naar het werk dat hij onder handen heeft. Iedere middag neemt hij nog plaats aan zijn werktafel op de tweede verdieping van zijn Amsterdamse huis – tot een uur of vier. 'Dan heb ik het wel gehad. Vroeger kon ik eindeloos doorschrijven. Nachtenlang, als het moest, daar draaide ik mijn hand niet voor om. Mijn column kost me een dag per week. Of anderhalve dag. De rest van de week heb ik ruimte over voor wat ik zelf wil maken. Ik denk nu na over verhalen.'

Boontje
Het nieuws van de toekenning gaf Campert 'een groot geluksgevoel'. Vergeleken met andere oeuvreprijzen die hij kreeg – De P.C. Hooftprijs (1976), de Gouden Ganzenveer (2011), de Gouden Schrijfmachine (2014) – vindt hij deze het mooist. 'Omdat hij uit Nederland én Vlaanderen komt. Ik heb een boontje voor België, al sinds ik er in de jaren zestig een tijdje woonde. Ik had er gelijk een paar goede vrienden: Hugo Raes, Hugues Pernath. Ik had jonge kinderen die er nog naar school gingen.'
Niet dat hij in Vlaanderen even goed gelezen wordt als in Nederland. 'Maar dat geldt voor alle Nederlandse schrijvers. En andersom ook. Hier leest niemand Belgische schrijvers – uit pure dommigheid.' Misschien als hij ook in een Vlaamse krant of tijdschrift een column had, zouden lezers hem er beter kennen. Maar dat is alweer lang geleden. 'Toen ik nog in Antwerpen woonde, had ik een column. Ik weet niet eens meer in welke krant. Het Laatste Nieuws, geloof ik.'

Speelsheid
De jury van de Prijs der Nederlandse Letteren looft Campert om de lichtheid die hij in de literatuur heeft gebracht. Zijn werk is relativerend en geestig. Het zijn termen waar Campert zich goed in kan vinden. 'Ik heb nooit naar een lichte stijl gestreefd. Streven, dat klinkt zo moeizaam. Ik heb gewoon geschreven zoals het mij ligt. Die speelsheid zit in mijn wezen, ik neem de dingen niet te serieus. Ik heb nooit gedacht dat je daar een prijs voor kon krijgen. Ik dacht dat het altijd zwaar moest zijn. Werk als Jeroen Brouwers.'
Al bij zijn debuut Vogels vliegen toch had hij, amper twintig jaar oud, een kenmerkende stijl – 'een bundel met beginnerswerk, maar ook met een paar aardige dingen'. In die tijd was hij daarmee een van de voormannen van de experimentelen. 'Ach ja, daar was veel verzet tegen. Tot iedereen het opgaf. De oudere generatie had dada en het surrealisme overgeslagen, dat vonden wij niet goed van ze. Ze moesten vernietigd worden, bij wijze van spreken. Het was een bijzonder tijd.'

Dreumes en god
Maar experimenteren om te experimenteren? 'Het ging vanzelf. Ik kwam van school, had met Rudy Kousbroek een blaadje opgericht: Braak. Wij ontmoetten de andere dichters die zonder blad zaten en toen in de redactie kwamen. Niemand hoefde zich te forceren. Uiteindelijk waren het allemaal wel andere persoonlijkheden. Lucebert was de echte experimenteel onder ons. Zijn soort taal heb ik nooit tot de mijne kunnen maken. Vergeleken bij hem ben ik als een dreumes tot een god', lacht hij.
Het ging Campert ook toen al voor alles om het plezier van het schrijven. 'Natuurlijk. Je moet er wel lol in hebben, anders komt er niets uit je handen. Of je zit je zure plicht te doen omdat je geld moet verdienen. Dat heb ik nooit gedaan. Ik heb om den brode vertaald. Veel toneel, uit het Engels. Een aantal boeken uit het Frans: Sagan, dat soort dingen. Tot aan Het leven is vurrukkulluk. Dat was het eerste boek waarmee het schrijven geld begon op te brengen.'

De eerste zin
Het plezier zat – en zit – vooral in het schrijven zelf. Hij heeft nooit verhaallijnen tot in detail uitgedacht of ambities gekoesterd de Grote Nederlandse Roman te schrijven. Hij begon gewoon. 'Met een eerste zin, die zich ontwikkelt, waarna ik weet wie wie is en ik voor me zag wat ze moesten doen. Alleen in bijvoorbeeld Tjeempie! had ik me voorgenomen om zoals Raymond Queneau, de woorden uit te schrijven zoals mensen die zeggen. Meer plannen heb ik nooit gemaakt.'
Aan herschrijven heeft hij evenmin veel behoefte. 'Dat vindt plaats tijdens het schrijven zelf, door betere formuleringen te zoeken. Soms probeer ik te voorzien hoe het verhaal zich ontwikkelt. "Als ik zo doorga," denk ik wel eens, "dan verdwaal ik." En daarna neem ik een andere afslag. Als een verhaal dan eenmaal af is, is het ook af. Met poëzie doe ik hetzelfde. Ik verander een woordje, plaats een regel net anders, meer niet. Als het af is, werk ik alleen nog aan details.'

Toneel
Door die intuïtieve werkwijze heeft Campert sommige genres nooit beheerst. Dat spijt hem toch wel een beetje. 'Ik heb ooit een poging gedaan een toneelstuk te schrijven. Ik had dat opgestuurd naar de Nederlandse Comedie. Guus Oster leidde dat toen, die zag er niets in. Volkomen terecht.' Vraag hem alleen niet waarover het ging. 'Het was in 1954, dat weet ik echt niet meer. Het zou wel leuk zijn geweest als ik een stuk voor mijn moeder had kunnen maken.'
Geen regisseur of gezelschap kwam echter op het idee hem daarvoor te vragen. 'En anders had ik zo'n voorstel toch afgewezen. Toneel past niet mijn methode van werken. Je moet eerst een goed overall idee hebben, dramatische effecten inbouwen... Nee. Hetzelfde geldt voor essays. Mijn hoofd is veel te fladderig voor kritische beschouwingen. Maar het geeft niet. Ik heb genoeg andere dingen gemaakt waar ik blij mee ben. Ik heb zo veel geschreven.'

Mannerig
Heeft hij het zich wel eens bewust moeilijk gemaakt tijdens het schrijven? 'Eigenlijk ging het altijd vanzelf. Bij moeilijke passages dacht ik soms: verdomme, hoe schrijf ik dat op? Na enig nadenken lukte dat altijd toch. Ik heb ook verhalen geschreven vanuit het perspectief van een vrouw. Behoorlijk moeilijk. Soms denk je dat je ze kent, als je lang met iemand leeft, maar dan blijkt steeds dat je er niks van begrepen hebt. Ik ben er toch te mannerig voor, denk ik. Al mijn personages zijn ook klonen van mezelf.'
Is Campert in de loop der jaren, door de verworven ervaring, wel beter gaan schrijven? 'Dat weet ik niet. Het is moeilijk eigen werk te beoordelen. Ik vind wel dat ik spaarzamer ben geworden. Ik heb minder woorden, minder uitweidingen nodig om iets te zeggen. Vooral mijn poëzie wordt kaler. Waarom? Misschien omdat ik ouder wordt. Alles wordt kaler als je ouder wordt. Mijn hoofd schiet alleen niet op. Dat vergeet kaal te worden', grinnikt hij.

Nobelprijs
Met de Prijs der Nederlandse Letteren heeft hij nu alle oeuvreprijzen gewonnen. Op de Nobelprijs na, natuurlijk. 'Nee, dat zou te veel eer zijn', denkt hij. Zijn werk is vertaald in onder meer het Bulgaars, Engels, Duits, Tsjechisch, Deens én – een bloemlezing uit eigen werk Städer om aftonen (1997) – in het Zweeds. 'Toch lijkt de kans me op de Nobelprijs nul. Ze kunnen hem veel beter aan Antjie Krog geven. De Zuid-Afrikaanse dichteres. Zij maakt prachtig werk.'
Heeft hij dan genoeg gedaan om over honderd jaar nog te worden gelezen? 'Dat kan ik niet overzien. Als het gaat om hele boeken, heb ik er een hard hoofd in. Ik hoop wel dat van mijn poëzie een paar gedichten bewaard blijven. We lezen nu ook gedichten van honderd jaar geleden. "Lamento" is een van mijn favorieten. Niet speciaal de beste, maar zo heerlijk om voor te lezen. Poetry International bracht ooit dichters en muzikanten samen. Toen heb ik hem geschreven als jazz: bijna improviserend.'
(Eerder gepubliceerd op Taaluniebericht.org, 5 maart)

Zie ook:

Geen opmerkingen: