zondag 14 december 2014

Des romans français: Albertine Sarrazin, 'Het sprongbeen'

Wankelend door de vrijheid

Het leven van Albertine Sarrazin ging niet over rozen. Direct na haar geboorte in 1937 in Algerije, wordt ze afgestaan aan een kindertehuis en vervolgens, op tweejarige leeftijd, geadopteerd. Als ze zestien is, een tenger en klein meisje, vlucht ze uit een internaat en komt ze liftend aan in Parijs. Met een vriendin pleegt ze een overval en komt in de gevangenis terecht, waar ze zeven jaar moet blijven. Maar ook dan weet ze te ontsnappen, ze springt van een tien meter hoge muur en breekt daarbij haar sprongbeen (een beentje in de voet). Op dit punt begint haar autobiografische roman:

De hemel was zeker tien meter naar beneden geschoven. Ik bleef zitten, ik had geen haast. Door de klap waren de stenen waarschijnlijk gebroken, mijn rechterhand tastte rond over puin. Ik haalde adem en geleidelijk aan doofde de stilte de neerslag van de sterrenexplosie.

De lezer ziet het voor zich: een klein hoopje mens, aan de voet van een hoge muur, voor even verslagen, maar vol levenslust om weg te komen van de plek waar ze vast zat.  Ze sleept zich naar de kant van de weg een eind verder in de duisternis en wordt gevonden door Julien. ‘Ik zie het gladde blond van zijn haar, het roze oker van zijn oor en hand.’ Hij heeft een veldfles met alcohol, ze praten en roken wat voordat ze achterop zijn motor klimt.

Ik rol me op rond de starre vlam die de alcohol in mij heeft ontstoken, ik laat  mijn voet naast het wiel hangen en klamp me met twee armen vast een Juliens schouders. Een nieuwe tijd breekt aan.

Wat volgt is het verslag van het rauwe en onrustige leven dat Anne, zoals ze in de roman heet, gaat leiden. Het wordt een tijd van pijn. Pijn om haar voet waaraan ze niet geholpen wordt omdat ze niet naar de dokter durft en de pijn van het verlangen naar Julien die op onregelmatige tijden langskomt op het adres waar hij haar heeft achtergelaten, nota bene het huis van zijn moeder. Maar van de politie mag hij in dat departement niet komen, daarom zijn de bezoekjes die hij haar brengt onverwacht en ‘s nachts. Hij haalt hij haar na verloop van tijd weer weg en brengt hij haar naar een volgend adres, een voormalig bordeel terecht. Ook hier wacht ze op Julien die op pad is en zich met duistere zaakjes bezighoudt.
Anne schrijft, leest en denkt om de tijd te doden. Nu ze vrij is lijkt ze echter nog minder bewegingsruimte te hebben dan toen ze gevangen zat. Een schrijnende paradox. Handelingen, gedachtes, verlangens en herinneringen lopen door elkaar zoals dat in het echt ook gaat. Associaties komen en gaan, ze laten zich niet leiden. Als lezer zitten we in het hoofd van Anne, we horen haar monologue interieur, zien wat zij ziet, voelen wat zij voelt. De kracht van het boek zit hem in de openheid, in de gevoelens die ze dan weer in beelden weergeeft, dan weer in duidelijke taal. ‘Ik stierf met een aangenaam gekrioel in mijn slapen, zonder de binnenkomst van God te ervaren’ schrijft ze wanneer ze eindelijk in het ziekenhuis ligt om aan haar voet te worden geholpen en wordt verdoofd voor de operatie.  Ze wankelt door de vrijheid en de lezer wankelt met haar mee. Zou ze het redden?
Ze klampt zich vast aan Julien, zonder hem redt ze het zeker niet. Dan weer voelt ze zich gelukkig, als hij naast haar ligt, dan weer diep ellendig als hij weg is.

Een armzalig pakketje ben ik, kreupel, zwijgzaam, slecht gekleed en drankzuchtig. Ik klem mijn vingers om het glas: cognac, mijn warme parel, mijn kleur, mijn slaap. Julien pakt de fles en draagt die tegelijk met mij naar mijn kamer. Hij zet hem binnen handbereik;  zo dadelijk zie ik hem niet meer, zie ik tot morgenochtend helemaal niets meer.

Uiteindelijk vertrekken ze naar Parijs, de stad waar ze al die tijd naar heeft verlangd. ‘Ik snuif Parijs op, ik verstop me in haar hart, ik ben terug (…) met de puinhopen van mezelf om weer te gaan leven.’ Maar ook daar wordt ze weer ondergebracht bij iemand anders en moet ze wachten op Julien tot hij tijd en zin heeft om langs te komen. Het blijft voor Anne vallen en opstaan, maar gelukkig blijft ze steeds langer oevereind.
Een schrijvende en dichtende criminele, die zich niets lijkt aan te trekken van de regels en afspraken die in een maatschappij gelden, ze heeft haar eigen waarden en normen. Ze is niet trots op haar leven, maar wel op zichzelf. Zo is ze en daar moeten de mensen het mee doen.
De Amerikaanse zangeres Patti Smith schreef een lyrisch voorwoord. Ze herkent zich in het leven van Sarrazin, in het ‘gevangen zitten in het verwarrende drama van wachten – op de muze, op hem – (…). Sarrazin geeft zich bloot, zonder bedoeling, zonder iets te willen duiden, en daardoor laat ze de lezer onomwonden zien dat het goed is te zijn wie te bent, te vechten voor je eigen vrijheid en van het leven te maken wat er van te maken valt.


Arjen van Meijgaard

Geen opmerkingen: