woensdag 1 oktober 2014

Portret van Gouden Ganzenveer-winnaar David Van Reybrouck


Alleen een schrijver heeft de volledige vrijheid om zijn fascinaties na te jagen

De wetenschap leek David Van Reybrouck (1971) als middelbare scholier een oase. Ongehinderd door de verwachtingen van de maatschappij zou hij, zoon van een spoorwegingenieur en een docente plastische opvoeding, aan de universiteit zijn leven kunnen wijden aan onderzoek en denkwerk. Voortgedreven door persoonlijke nieuwsgierigheid zou hij de grenzen van de menselijke kennis verleggen. 'Een beschutte werkplaats' noemde hij de wetenschap ooit.
Vanaf het moment dat de West-Vlaming zich op de academie meldde, verging het hem voorspoedig. Hij studeerde archeologie en wijsbegeerte in Leuven en Cambridge. Hij promoveerde in 2000 in Leiden op een geschiedenis van de invloed van studies naar mensapen op de beeldvorming van de vroegste mensen, waarna hij postdoctoraal onderzoeker werd aan het departement geschiedenis van de Katholieke Universiteit Leuven. Ook was hij redacteur van het vaktijdschrift Archaeological dialogues en had hij interessante nevenbaantjes als het coördineren van de Archives of European Archaeology.
Hij hield zich bezig met alles wat hem fascineerde. De geschiedenis van de archeologie, de architectuur van negentiende-eeuwse dierentuinen, het koloniale verleden, de cultus van opgezette dieren – de onderwerpen van zijn wetenschappelijke publicaties zijn divers. Wat kon hij zich nog meer wensen?
Toch knaagde sinds 1994 de twijfel. Toen de jonge twintiger in Cambridge met een zware griep in bed lag, las hij Het verdriet van België van Hugo Claus. 'Na een trimester academisch geneuzel in upper class Engels vind ik plots mijn taal terug', schreef hij daags na het overlijden van de grootste naoorlogse Vlaamse auteur. 'Nee, niet het Nederlands natuurlijk, maar die eerste taal, dat lijzige West-Vlaams dat gij als enige in het Nederlands wist weer te geven. (...) Drie dagen en nachten lig ik in bed, te lezen en te rillen. Als ik genezen ben, heeft de wetenschap voorgoed een deel van haar glans verloren. Er is een nieuwe koorts in me gevaren.'
Het scheppen van taal – het zoeken naar treffende metaforen, het vinden van de juiste cadans van een tekst, het in elkaar zetten van een tegelijk geraffineerde en stevige structuur. Was dat niet wat hij eigenlijk wilde?

Kort na voltooiing van zijn proefschrift stortte Van Reybrouck zich op de ontdekking die hij een paar jaar eerder had gedaan, dat de ongrijpbare Zuid-Afrikaanse dichter en natuuronderzoeker Eugène Marais was geplagieerd door Maurice Maeterlinck, de enige winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur uit de Lage Landen. Hoe zat dat precies? Hij reisde er met een beurs van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek zelfs voor naar Zuid-Afrika.
Het zou een reportage worden. Uit verlangen schrijver te worden was hij inmiddels actief als freelance journalist voor De Morgen. Het werd een boek: De plaag, dat in 2001 verscheen. Geconfronteerd met de bittere realiteit van het multiculturele land dat zo kort na het einde van de Apartheid zijn nieuwe identiteit zocht, kon hij niet over zijn ervaringen daar zwijgen. 'De wrok van de blanke gemeenschap, de verspreiding van aids, de alomtegenwoordige criminaliteit', zoals de achterflap van het boek het opsomde – Van Reybrouck moest erover schrijven.
'Voor ik aan het boek begon,' vertelde hij later in een interview aan zijn eigen krant, 'was ik een gedreven onderzoeker. Je zou kunnen zeggen dat De plaag ook over mijn metamorfose van nuchtere onderzoeker naar razende reporter gaat. De realiteit van Zuid-Afrika heeft me doen beseffen hoe futiel mijn onderzoek was. Ik wou verslag doen van die ervaring, wou de versplintering die ik ondervond in zo'n complex land zo nauwkeurig mogelijk weergeven, zonder met gemakzuchtige oplossingen aan te komen dragen.'
Het vitaal geschreven boek had succes. Van Reybrouck werd ervoor genomineerd voor de Gouden Uil. Hij won de Vlaamse Debuutprijs. Hij kon verhalen en gedichten kwijt in prominente literaire tijdschriften. Hij kreeg interessante aanbiedingen. Een column voor een veelbeluisterd programma op de Vlaamse radio 1. Een theatermonoloog voor Josse de Pauw, dat die Siel van die Mier zou gaan heten.
Kon hij soms net als Hugo Claus van de pen gaan leven?
'Ik heb het gevoel dat ik binnenkort iets moet beslissen', vertelde hij ergens tegen het einde van 2004 aan De Pauw, nadat die zijn woorden eerder die avond op het toneel tot leven had gewekt. Hij had het gevoel dat zijn handen schrijnden van het schrijven. Maar: hij wilde niet dat ze heelden. De Pauw antwoordde resoluut: 'Gij moet niet beslissen, gij. Gij hebt allang beslist, alleen weet ge dat nog niet.'
Toen hij thuisgekomen was, zag hij een documentaire over Claus op televisie. 'Ik kan niet slapen die nacht', blikte Van Reybrouck later terug. 'Ik denk aan dat congres in Washington dat ik alleen maar heb kunnen overleven doordat ik Een zachte vernieling las, uw meest miskende boek. Ik denk aan afgelopen zomer, toen die hittegolf nog erger werd doordat ik voor de zoveelste keer De Oostakkerse gedichten herlas. Ik denk aan middagen op het platteland omgeven met Metsiers en Deedees.'
En hij besluit: 'Voortaan ga ik alleen nog schrijven.'

Bovendien moet Van Reybrouck inmiddels hebben begrepen dat alleen het schrijverschap hem volledige vrijheid zou geven. De universiteit, dat is ook: eindeloos vergaderen, in colleges jaar in jaar uit hetzelfde verhaal afsteken, fondsen werven voor onderzoek. Een schrijver hoeft alleen maar een uitgever te vinden die erop vertrouwt dat zijn persoonlijke interesse leidt tot een goed boek. En als een schrijver zo goed zijn ambacht beheerst zoals Van Reybrouck, is dat vertrouwen er per definitie.
Sinds hij in 2005 afscheid nam van al zijn academische verplichtingen heeft hij uitsluitend gedaan waar hij goesting in had. Alle denkbare genres beoefenen: poëzie, romans, toneel, essays. In ieder onderwerp duiken dat zijn belangstelling wist te wekken: missionarissen in het postkoloniale tijdperk, mogelijke oplossingen voor de crisis in de democratie, de geschiedenis van Congo vanuit het perspectief van Congolezen zelf.
Nooit schreef hij een tekst omdat hij er opdracht toe kreeg of vanwege het inkomen dat het opleverde, zo lijkt het. Zelfs de teksten waarvan je dat het minst verwacht, zijn sterk gedreven door persoonlijke motieven. De bundel Waar België voor staat met toekomstscenario's voor zijn verscheurde vaderland, dat hij mede samenstelde, is ontstaan uit ongenoegen met de groeiende separatistische neigingen in Vlaanderen. Zijn Pleidooi voor populisme is ingegeven door de schaamte die hij, lid van de hoogopgeleide elite, voelde toen hij besefte neer te kijken op het klootjesvolk. Hij wilde zijn eigen blinde vlek analyseren.
Terugkeren naar de universiteit is voor hem geen optie meer – tenzij voor een tijdelijke aanstelling als de Cleveringa-leerstoel aan de Universiteit Leiden die hij in het academiejaar 2011/2012 bekleedde. Onlangs bekende hij in het tijdschrift Vooys: 'Tien jaar geleden wist ik niets over Congo, en nu ik het weet bieden ze me aan gasthoogleraar te worden, maar geen haar op mijn hoofd die eraan denkt!' Dat zou me de totale horror lijken: nog een keer hetzelfde vertellen. Geef me geen vak, geef me een vraag. Dan zal ik to the best of my understanding and knowledge proberen die vraag te beantwoorden. Heb ik hem eenmaal beantwoord, dan vind ik hem niet meer interessant.'

Toch is Van Reybroucks academische achtergrond altijd herkenbaar gebleven. Als archeoloog heeft hij leren graven en denken. Als schrijver zijn graven en denken zijn hoofdactiviteit gebleven, luidt het kernachtig op zijn eigen website. Aan al zijn werk ligt uitputtende research ten grondslag. Het toneelstuk Missie bestaat voor meer dan tachtig procent uit uitspraken van missionarissen die hij heeft geïnterviewd in het veld in Congo of in hun Belgische rusthuizen. Zelfs zijn poëzie zou ongeschreven zijn gebleven als hij, bij wijze van spreken, niet eerst in archieven en bibliotheken had gespeurd naar relevante achtergrondinformatie of op een locatie ter plekke de sfeer had geproefd.
'Research is voor mij ook een kwestie van inspiratie', zei hij. 'Waarom zou je alles uit je duim moeten zuigen als de meest onwaarschijnlijke verhalen zo klaarliggen? Je hoeft maar je deur en raam open te doen om materiaal te vinden. Schrijvers met een writer's block, ik kan me daar niets bij voorstellen. Ik vind de werkelijkheid de beste fantasie. Ik snap niet dat mensen daar zo weinig mee doen.'
Ook zijn enige roman tot op heden, het melancholiek getoonzette Slagschaduw uit 2007, vond zijn oorsprong in diepgravend onderzoek. Ten eerste was dat de speurtocht naar de vrouw die tachtig jaar geleden model stond voor het standbeeld van Gabrielle Petit, een Belgische verzetsheldin uit de Eerste Wereldoorlog. Zij beweerde dat ze reuma had gekregen van de lange dagen poseren in het tochtige atelier van de beeldhouwer. Over deze onbekende plande Van Reybrouck aanvankelijk een novelle.
Ten tweede kwam daar het onderzoek bij naar wat hem zelf voortdreef. Van Reybrouck schiep daarop een freelance journalist die het onderzoek naar het model verricht. Deze Rik, zo sterk gemodelleerd naar zichzelf dat Van Reybroucks moeder zei dat ze Slagschaduw moeilijk anders dan als autobiografisch kon lezen, worstelt met zijn verdriet – om een teloorgegane relatie, de dood van een vriend en de moeizame relatie met een vaste opdrachtgever die commerciële motieven laat prevaleren boven de inhoud. Alleen door de ontdekking hoeveel geluk er schuilt in onderzoek doen en in scheppen, zonder je druk te maken om het resultaat daarvan, slaagt Rik erin om een nieuwe balans te vinden in zijn bestaan. Zoals, ongetwijfeld, voor de schrijver zelf geldt.

Een non-fictieauteur zal Van Reybrouck zich nooit noemen. Hij is een kunstenaar voor wie de artistieke en literaire keuzes minstens zo belangrijk zijn als de inhoudelijke. Onvermoeibaar zoekt hij naar de juiste formulering. Als de monteur van een film knipt en plakt hij net zo lang tot hij het perfecte ritme van de tekst heeft. De spannende variatie van toon en stijl die zijn vaak alle kanten uitwaaierende onderwerp binnen één tekst bij elkaar houdt.
'Tijdens het schrijven zelf hanteer je geen principes, je werkt vooral op gevoel', legde hij ooit uit. 'Ik besteed wel ontzettend veel aandacht aan de structuur van mijn teksten. Bij het schrijven van Missie printte ik de tekst op een gegeven moment uit. Ik legde de bladzijden uit op de vloer van mijn atelier en begon post-its te plakken, om zo letterlijk de architectuur van die tekst te zien: waar zegt wie wat, waar komt iets terug? Dat zijn technieken die ik hanteer om een verhaal te stroomlijnen.'
Tegelijk verraadt ook zijn stijl hoe schatplichtig hij is aan zijn wetenschappelijke achtergrond. Zoals een archeoloog met kleine artefacten – een bijlpunt, een potscherf, een halfvergane schoen – een hele geschiedenis kan blootleggen, zo zoekt hij in iedere tekst opnieuw naar dat ene detail of dat ene beeld dat het hele verhaal vertelt. Van Reybrouck is een meester van de beeldspraak.

Ook na De plaag hoefde de tot het schrijven bekeerde Van Reybrouck nooit over gebrek aan erkenning te klagen. Bijna al zijn werk is bekroond of genomineerd geweest. Maar één werk steekt in waardering bij jury's en publiek boven alles uit: Congo. Een geschiedenis. Na verschijning in het voorjaar van 2010 won het vuistdikke maar meeslepende boek dat geschiedschrijving en journalistiek in één is, in het najaar binnen een maand achtereenvolgens de Libris Geschiedenis Prijs, de Jan Greshoffprijs en de AKO Literatuurprijs. Zoiets was nooit eerder vertoond.
Bij zo veel lof kon het tot het uiterste nieuwsgierig gemaakte publiek niet achterblijven. Congo – al eerder een verkoopsucces in Vlaanderen – schoot in Nederland de bestsellerlijst in. De paperbackeditie miste nipt de eerste plaats, de hardcovereditie reikte tegelijkertijd tot positie 53. Toen de jaarrekening werd opgemaakt stond het boek op 33 in de top 100 van bestverkochte boeken. En dat terwijl het de historie van een land beschrijft waar niemand in Nederland ook maar iets van wist. Of het moest half opgezogen kennis zijn over rubber, verkrachtingen en gigantische oerwouden.
Toen eenmaal vertalingen van Congo begonnen te verschijnen, volgde in met name Frankrijk een nieuwe vloedgolf van prijzen. De meest waardevolle daarvan vond Van Reybrouck de prijs die met het minste geld was gedoteerd: de Prix Mahogany – een prijs zonder traditie en dus met nog weinig prestige, dat de winnaar niet meer dan een Afrikaans schilderij oplevert, maar wél bedoeld voor het beste boek over Afrika ten zuiden van de Sahara.
'Normaal wordt die prijs alleen gegeven aan Afrikaanse auteurs, maar in dit geval aan een toch zéér blanke schrijver, dus veel mooier kan een compliment niet zijn', reageerde de winnaar van de editie 2013 in de categorie non-fictie. 'De uitreiking is zeer informeel in een café in Parijs, waar de organisatie een zaaltje afhuurt voor een veertigtal jonge Afrikaanse journalisten. Ik heb daar gewoon een aantal uren mogen praten met deze briljante Afrikanen. Het was fantastisch, één van de gelukkigste momenten van het jaar.'

Inmiddels is Van Reybrouck al zo lang wetenschapper af dat hij onbeschaamd praat over het grootste genoegen in zijn leven: het schrijven zelf. 'Ik beleef mijn gelukkigste momenten als schrijver terwijl ik aan het schrijven ben. Het vastzitten in een tekst en het helemaal niet meer weten, dat gevoel is mij vreemd, ik vind schrijven een feest. Ik heb maar zelden vastgezeten in een tekst: Congo schreef heel erg vlot. Ik heb het in elf maanden geschreven en dat waren elf buitengewoon helse, maar ook zeer gelukkige maanden. Missie heb ik in vier weken geschreven. Zodra ik echt goed weet waar ik naartoe ga is schrijven een onwaarschijnlijk prettige, intense ervaring.'
Uitsluitend schrijven, en daar research voor doen, dat lukt hem niet. Hij was voorzitter van PEN Vlaanderen en fungeerde na de landelijke Belgische verkiezingen van 2010 en de daaropvolgende slepende kabinetsformatie als boegbeeld van de G1000. Deze 'burgertop' was bedoeld om gewone burgers een stem te geven in de relevante maatschappelijke discussies. Eerst kon het publiek via internet een lijst van 25 belangrijkste thema's samenstellen. Vervolgens werden 1000 willekeurige burgers uitgenodigd erover te komen praten, waarna 32 Belgen de voorstellen hebben uitgewerkt.
Waarom kon Van Reybrouck na de publicatie van Congo niet 'een beetje lummelen, een beetje op mijn lauweren rusten, een beetje van het succes genieten'? Hij beantwoordde deze door een kennis opgeworpen vraag in het dankwoord voor de Van Acker Prijs die hij in 2012 juist voor zijn inzet voor de G1000 kreeg. 'In mijn eentje prutsen aan een tekst is het allerliefste wat ik doe. Maar het is lastig schrijven als het dak lekt. En het dak lekt – onze democratie waar wij allemaal zo veel aan te danken hebben – en nog geen klein beetje ook. Daarvoor ben ik bereid een deel van mijn geloofwaardigheid op het spel te zetten.'

Maar ook de energie kan hij kennelijk alleen voor een nobel doel opbrengen als het leidt tot een boek. In dit geval het vorig jaar verschenen Tegen verkiezingen, waarin hij alles wat hij heeft geleerd over democratie en verkiezingen heeft ingezet voor een vlammend, helder betoog over het loten als mogelijke oplossing voor het afkalvende vertrouwen in de manier waarop wij worden geregeerd. Want het schrijven – dat is de werkelijke oase waar hij altijd naar terug zal keren.
(Eerder verschenen in het onlangs verschenen boekje ter gelegenheid van de uitreiking van de Gouden Ganzenveer 2014)

Zie ook de bekendmaking van de winnaar en de portretten van andere winnaars: Ramsey Nasr, Annejet van der Zijl en Joost Zwagerman.

Geen opmerkingen: