vrijdag 31 oktober 2014

Arnon Grunbergs shoah van alle kanten belicht in jubileumuitgave (Knack)

Het eerste kwart eeuw van Arnon Grunbergs schrijverschap gaat gelukkig niet onopgemerkt voorbij. De cadeaus voor de jubilaris zijn de moeite.

Arnon Grunberg vijfentwintig jaar schrijver, dat moet gevierd. Aangezien hij de grootste schrijver van het Nederlandse taalgebied is, moet dat ook groots gebeuren. Gisteren opende een tentoonstelling op de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Bij die gelegenheid werd hij benoemd tot Honorary Fellow aan de Faculteit van Geesteswetenschappen van dezelfde universiteit. Tegelijk begon het onderzoek naar wat Grunbergs lezers voelen tijdens het consumeren van zijn werk (zie hier) en verschenen twee boeken over de auteur: Ich will doch nur, dass ihr mich liebt en een special van het kwartaalblad De boekenwereld.
Maar wacht even: vijfentwintig jaar schrijver? Grunbergs debuut Blauwe maandagen verscheen toch in 1994? Inderdaad. De volledige ondertitel van het eerbetoon dat zijn uitgeverij Nijgh & van Ditmar hem brengt, luidt: '25 jaar schrijver (waarvan 5 jaar in het verborgene)'. In 1989 deponeerde Grunberg een exemplaar van zijn toneeltekst De dupe van Felix bij het Nederlands Theaterinstituut. Het geldt daarom als eerste zelfstandige publicatie – Blauwe maandagen is de veertiende in de officiële bibliografie en alleen maar de eerste bij een grote uitgeverij. Daarnaast zijn er nóg oudere, niet-zelfstandige publicaties bekend: in de zomer van 1982 leverde de 11-jarige auteur een bijdrage aan de jeugdrubriek van Vrij Nederland.
De inventarisatie van Grunbergs jaren voor hij zich presenteerde aan het grote publiek is de interessantste bijdrage aan het jubileum. Er was al het een en ander bekend over de 'vlegeljaren', zoals Grunbergs voormalige uitgever Vic van de Reijt het noemt. Maar nergens waren ze zo uitvoerig gedocumenteerd als in Ich will doch nur etc. Alles staat erin: van een afdruk van de bijdrage aan het opinieweekblad en de eerste interviews uit 1988 (omdat hij een toneelschrijfwedstrijd voor jongeren won) tot uitgebreide citaten uit brieven aan zijn mentoren. Gezamenlijk werpen ze een fascinerende blik op de tomeloze energie waarmee Grunberg zijn dromen najoeg.
Deze eerste aanzet tot een biografie is ingebed in een logisch opgebouwd verhaal over Grunbergs leven en werk, waarin de verschillende bijdragen – hoe anders van inzet ook – wonderlijk goed op elkaar inwerken. Zo biedt Grunbergs door de Holocaust getekende familiegeschiedenis mooie achtergrondinformatie bij Yra van Dijks analyse van zijn thema's. In zijn romans, beweert zij, is de Shoah van doorslaggevende betekenis voor de manier waarop de auteur zijn relatie met de Ander verwerkt. Hoe zeer Grunberg zelf in een uitstekend interview van Mark Schaevers over zijn schrijverschap de betekenis van zijn Joods-zijn ook probeert te nuanceren. 
Niemand mag Grunberg een tweedegeneratieslachtoffer noemen. Maar uit alle bijdragen blijkt dat de manier waarop zijn ouders zijn getekend van cruciale invloed is op zijn persoon – en dus op zijn werk. Zoals hij zelf al in 1992 in een subsidieaanvraag schreef: 'De enigen die mij tot jood willen maken zijn mijn ouders. Zij en alleen zij hebben mij die morele dwang opgelegd. Ik moet jood zijn om mij totaal onbekende mensen niet nog een keer te laten sterven. Maar het zou een leugen zijn te zeggen dat ik daaronder lijd. Het is niet deze dwang die mij tot een vreemde maakt, het is de onmogelijkheid om aan deze dwang te voldoen, de onwil of onmacht mijn schuld in te lossen.'
Ook het dagboek van Hannelore Grünberg-Klein, de moeder van de auteur, krijgt reliëf door de andere bijdragen in het boek. Los gepubliceerd zou je zeggen: wat doet het ertoe? De jonge auteur was een onzeker, angstig, maar brutale peuter. Dus? De melding dat hij op drieëneenhalf jarige leeftijd ieder betoog eindigt met de vraag: 'Hoe vind je dit verhaal?' zou profetisch worden geïnterpreteerd. Maar als je daarna leest over zijn hevige ambitie en zijn moeizame verhouding met de Ander, is de brandendste vraag: wat valt er uit te dagboek af te leiden van moeder Grunberg hem allemaal heeft aangedaan? Het dagboek verdient uitputtende studie van de toekomstige biograaf. 
Het thema-nummer van De Boekenwereld biedt enkele petites histoires. Grunberg blikt zelf terug op zijn leven en werk – een lezenswaardig, zij het wat beknopt stuk in vergelijking met eerdere autobiografisch getinte lezingen. Hetzelfde geldt voor een interview met Vic van de Reijt en eenherinnering van Reinjan Mulder aan Marek van der Jagt, Grunbergs alter ego dathij uitgaf. Elders is het uitgebreider aan de orde gekomen. Interessanter zijn daarom de fragmenten van faxen die Grunberg in 1997 aan zijn bureauredacteur stuurde over het Boekenweekgeschenk De heilige Antonio.
Misschien is het themanummers het leukst als catalogus voor wie de reis naar Amsterdam te ver is. De Boekenwereld biedt een ruime keuze aan opmerkelijk illustratiemateriaal: volgekraste bierviltjes, flarden van faxen en mails, een gesigneerd exemplaar van Onze oom aan zijn grootste verzamelaar, die in het blad wordt geïnterviewd. Maar eerlijk gezegd verliest het themanummer het ook op dit punt van Ich will doch nur etc.: de flyers van zijn allereerste toneeluitvoeringen tot afdrukken van de eerste brieven aan Van de Reijt. Allemaal net iets spannender.
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 30 okt)

Zie ook:

Geen opmerkingen: