zaterdag 2 augustus 2014

De incubatietijd van een literaire roman (BOEK)

Nederland trilde op zijn grondvesten in het begin van deze eeuw. Het duurde even voor de multiculturele clash een plek vond in de literatuur. Nu lijken immigratie, radicale islam en populistische politiek er niet meer uit weg te denken.

Wie denkt aan de jaren '00 schiet als eerste de aanslagen van elf september te binnen. De moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. De inval in Irak. Kortom: de bloedige dieptepunten in de strijd tussen het democratische westen en de fundamentalistische islam. Wie zich daarentegen literaire hoogtepunten van dit decennium voor de geest haalt, denkt aan Joe Speedboot van Tommy Wieringa of Knielen op een bed violen van Jan Siebelink. Twee romans, hoe goed geschreven ook, waarin de eigentijdse grote gebeurtenissen geen enkele rol spelen.
Het geloof, het platteland en het verlangen daaraan te ontsnappen, persoonlijk leed, de liefde – ook in dit decennium waren dat de dominante thema's in de Nederlandse literatuur. Denk ook aan Dorsvloer vol confetti van Franca Treur, Schaduwkind van P.F. Thomése of Komt een vrouw bij de dokter van Kluun. Ongeacht het literaire niveau waren het uiterst succesvolle boeken waarin de auteurs dicht bij hun eigen leven bleven en de actualiteit van de krant meden. En anders projecteerden zij hun verhaal wel op de geschiedenis. Zie: Een schitterend gebrek van Arthur Japin.
Gek eigenlijk. Heeft de Nederlandse auteur soms niets te melden over de ingrijpende verandering in de samenleving waarin hij leeft? Of hebben schrijvers meer tijd nodig om commentaar te leveren?

Er is één stukgelezen Nederlandstalige roman uit die tijd waarin de fundamentalistische islam de hoofdrol speelt: Het huis van de moskee van Kader Abdolah – in 2007, twee jaar na verschijnen, door het publiek verkozen tot beste Nederlandstalige roman aller tijden. Abdolah beschrijft daarin de lotgevallen van tapijthandelaar Aga Djan en zijn verwanten tegen de achtergrond van het Iran in de jaren zeventig en tachtig. Aanvankelijk moderniseert het land, maar de zedenloosheid die dat in de ogen van veel provincialen met zich meebrengt roept een felle tegenreactie op van de ayatollahs.
De personages in de roman vertegenwoordigen allemaal een ander standpunt in het maatschappelijk conflict van hun tijd, maar geen van hen is opgewassen tegen de simplistische rechtlijnigheid van de fundamentalisten en de nietsontziende terreur waarmee ze hun waarheid aan anderen opleggen. Abdolah heeft dan ook verklaard dat Het huis van de moskee laat zien hoe de radicale islam zich de macht toe-eigent en daarna die macht uitoefent. De roman was een waarschuwing aan zijn Westerse lezers om deze vorm van de islam te bestrijden.
Maar is Het huis van de moskee wel Nederlandstalige literatuur? Abdolah heeft de Iraanse woelingen aan den lijve ondervonden, tot hij in 1985 op 31-jarige leeftijd als linkse activist het land moest ontvluchten. In zijn literaire verwerking van zijn levensverhaal tot dat moment, kiest hij resoluut voor een Iraans standpunt: zijn alter ego Shahbal schrijft aan Aga Djan dat hij wel van schrijftaal is veranderd, maar dat hij 'uw pijn en de pijn van ons land' wil verwoorden. En anders niets. Het huis van de moskee had daarom net zo goed vertaalde literatuur kunnen zijn.

Joost Zwagerman klaagde in zijn Kellendonk-lezing van 2006 de zelfverkozen 'literaire quarantaine' van zijn collega's aan. Schrijvers sloten zich volgens hem doelbewust op in hun eigen ivoren toren, waar het dagelijks nieuws uit de krant geen vat zou krijgen op hun werk. Hij voerde een indertijd pas verschenen bloemlezing met werk van jonge auteurs aan als bewijs. In de begeleidende interviewtjes antwoordden ze op de vraag wat de moord op Van Gogh voor invloed zal hebben op hun werk: niets. Helemaal niets. En dat dat maar goed was ook.
Zwagerman telde in de drie jaar voorafgaand aan zijn lezing slechts vier romans waarin het veranderende Nederland een rol speelt. Romans van Robert Anker (Hajar en Daan), Nicolaas Matsier (Het achtenveertigste uur), Herman Franke (Wolfstonen) en Désanne van Brederode (Het opstaan). Nu zag hij een aantal romans over het hoofd – Vincent Bijlo (De woordvoerder) of Pieter Waterdrinker (Een Hollandse romance) bijvoorbeeld. Om nog te zwijgen van Het huis van de moskee en actuele thrillers van Tomas Ross, René Appel en Bert van der Veer. Maar hij had een punt.
Alleen niet de juiste verklaring. Zwagerman was, vier jaar na de moord op Fortuyn, te snel met zijn conclusies. Schrijvers zitten helemaal niet in hun ivoren toren. Nooit gedaan ook, een enkele uitzondering daargelaten. Zij laten wel degelijke de multiculturele samenleving en alle ophef waartoe de strijd daarover heeft geleid toe in hun werk. Ze reflecteren volop over de opvattingen en daden van zulke uiteenlopende figuren als Pim Fortuyn, Ayaan Hirsi Ali, Geert Wilders en Mohammed B. – en belangrijker: de manier Nederland daarop heeft gereageerd.
Schrijvers werken alleen niet zo snel als journalisten. Ze hebben romans onder handen, die eerst af moeten – om een praktische overweging te geven. En ze moeten het nieuws dat zij elke dag in de krant lezen eerst op zich in laten werken om een idee te krijgen van wat het betekent voor hun personages, hoe deze daarop dienen te reageren, en hoe dat van invloed is op de wereld waarin deze opereren. Het nieuws moet eerst gisten. En in sommige gevallen kan de incubatietijd lang duren voor onderliggende en blijvende trends van de actualiteit een plek in een roman kunnen krijgen.
Uit recent onderzoek van de Universiteit van Bristol, op grond van onderzoek naar wo-orden met een 'verdrietige lading' en woorden met een 'blije lading', bleek dat schrijvers ongeveer een decennium na een economische crisis hun zwartgalligste en treurigste boeken schreven. Maar zo is het altijd met maatschappelijke thema's geweest, hoe zeer die ook het leven van schrijvers en lezers overhoop hadden gegooid. In de literatuur in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog speelde de bezetting en het verzet ook alleen bij een enkeling (W.F. Hermans) een belangrijke rol.

Wie nu in de boekhandel zoekt naar romans over immigratie uit niet-Westerse landen, populistische leiders of islamitisch geïnspireerde terroristische aanslagen, vindt ze in overvloed – ook al zijn het niet altijd boeken die over enkele decennia tot het collectieve geheugen behoren. In Leon deWinters VSV is te lezen hoe de politiek in de achterkamertjes potentiële aanslagen bestrijdt. In NellekeNoordervliets Snijpunt de cultuurbotsing tussen Westers humanisme en Marokkaans geweld. Of in Rob van Essens Visser hoe politiek extremisme zich kan verspreiden.
Enzovoorts, enzovoorts. Zelfs in romans die nauwelijks over multicultureel Nederland gaat, speelt de strijd daarover als motief een rol. Bijna alsof het een cliché is. Een voorbeeld is Euforie van Christiaan Weijts. De hoofdpersoon is een architect. Hij wordt voortgedreven door het winnen van een prijsvraag. Hij zoekt, als iedere kunstenaar, de euforie dat het maken van iets in alle opzichten unieks hem geeft. Maar waarom is die prijsvraag uitgeschreven? Omdat een terroristische aanslag een krater in Den Haag heeft geschapen, dat moet worden gevuld met nieuwbouw.
Dat het veranderende Nederland als thema juist na Zwagermans lezing tot bloei is gekomen, blijkt het beste uit de romans over immigratie. Hoewel gastarbeiders al sinds de jaren zestig Nederland binnenkwamen, zijn de beste romans over dit thema nog geen decennium geleden geschreven: De ontelbaren van Elvis Peeters, De wandelaar van Adriaan van Dis en La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer. Drie romans met aanzienlijke verschillen in stijl en toon, maar die gezamenlijk op een indringende en heldere manier alle aspecten van de immigratie centraal stellen.
Eerst laat de ondergangsfantasie De ontelbaren (2005) in een groteske uitvergroting de angst voor immigranten zien. Een vloed van honderdduizenden vreemdelingen ontwrichten de samenleving en de fundamentele humanistische waarden. Vervolgens doet De wandelaar (2007) een beroep op ons medelijden met immigranten die, misleid door idyllische dromen, in een nachtmerrie terecht zijn gekomen. Samen met Mulder, de hoofdpersoon, ontdekken we hun wereld. Tenslotte stelt La Superba (2013) de filosofische vragen. Wat is het verschil tussen een immigrant en een expat bijvoorbeeld?

De beste Nederlandstalige post 6 mei 2002-roman is evenwel minstens zo iconisch als de genoemde boeken van Siebelink, Wieringa of Treur. Tirza van Arnon Grunberg. Hoofdpersoon is Jörgen Hofmeester die – als symbool voor de beschaafde Westerse wereld – zich in alle opzichten in crisis bevindt. Hij is overbodig verklaard als redacteur van Oost-Europese fictie bij een uitgeverij. Dat hij wordt doorbetaald maakt de vernedering nog groter. Zijn vrouw wil bij hem terugkomen: om hem af te kraken. Hij is zijn geld kwijt na foute beleggingen. En jongste dochter Tirza gaat het huis uit.
Alles komt samen in Hofmeesters afkeer van Tirza's vriendje Choukri, met wie ze op wereldreis gaat vertrekken. In hem ziet hij Mohammed Atta terug, een van de kapers die de aanslagen van 9/11 beraamde. Hij is de bloeddorstige buitenstaander die hem bijna alles heeft afgepakt en nu is gekomen om hem de rest af te pakken. De terrorist die alles wat hem dierbaar is, komt verwoesten. Als hij ziet dat Choukri zijn dochter op brute wijze neukt, slaan dan ook alle stoppen door. Wraak op Choukri, wraak op de islam - dat is het enige wat Hofmeester nog ziet.
Grunberg maakt zo een subtiele verbinding tussen een persoonlijk drama en de grote verwarring in het Westen. Waarna hij laat zien tot welk fataal drama de verblinding bij Hofmeester én maatschappij kan leiden. Wie de jaren '00 wil begrijpen, herleest daarom het beste Tirza.
(Eerder verschenen in BOEK 2, 2014)

Geen opmerkingen: