vrijdag 31 mei 2013

Tommy Wieringa laat zich niet verontrusten door jeugd die niet leest of schrijft (Knack)


De roman is een uitgetelde bokser. Hoe vaak hebben oude mannen hem niet knock out proberen te slaan, met hun jeremiades over het uitblijven van nieuwe grote schrijvers na Kafka. Hoe vaak hebben jongeren hem niet doodverklaard omdat er nieuwe vormen en nieuwe media waren gekomen. Toch bleef de bokser overeind, dankzij zijn kolossaal uithoudingsvermogen.
Dat betoogde Tommy Wieringa gisterenavond in Amsterdam, op de derde discussieavond over de toekomst van de roman die de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam had georganiseerd. De roman functioneert misschien niet meer zoals, zeg, een halve eeuw geleden. De winnaar van de Libris Literatuurprijs 2013 was niet blind. En toch kunnen die ontwikkelingen hem niet verontrusten. 
In zijn lezing ging hij lang mee in ‘de mysterieuze reflex om de roman te marginaliseren’. Op scholen schrijft niemand meer een liefdesbrief, zei hij – eindeloos herschreven teksten waarin borsten in reeën kunnen veranderen. Bijna niemand houdt ook nog een dagboek bij – die eerste poging om het dagelijkse leven vast te leggen, te duiden, er rekenschap van af te leggen. De jeugd leeft in een wereld van pictogrammen.
En toch blijft de diepzinnige roman bestaan, zonder welke Wieringa niet kon voorstellen dat hij zelf bestond. Omdat er mensen zijn die deze blijven schrijven. Althans: blijven proberen die te schrijven. Slechts een enkele keer lukt het om een grote roman te schrijven, meestal niet. Zo gaat dat nu eenmaal. ‘Je hebt ook een groot leger nodig voor één Napoleon,’ aldus Wieringa.
Feit is dat geen enkele ‘geestelijke duursport’ zo laagdrempelig is literatuur. Je hoeft er geen notenschrift voor te leren. Geen lichamelijke oefening voor te doen. Er niet voor verbonden te zijn met het energienet. Een potlood is genoeg. Of een vulpen, die Wieringa gebruikt. ‘Literatuur leent zich daarom ook zo goed voor het ondergrondse en het subversieve.’ Pas later ontdek je hoe veel uithoudingsvermogen schrijven kost.
Feit is ook dat taal niet zo snel veroudert als pixels. Een tv-serie als Floris of een film als Jesus Christ Superstar, die de schrijver in zijn jeugd gretig bekeek, vindt hij hopeloos veroudert. Terwijl Moby Dick uit 1851 weliswaar gaat over een walvisjacht die in bijna geen enkel land nog wordt uitgeoefend, maar de werking van een obsessie toont alsof je door een fris gewassen raam naar buiten kijkt.
Zo blijft voor iedere jongere die geen vaardigheid meer heeft om een boek te lezen, de kans groot om een keer op een boek te stuiten die zo’n indringende ervaring biedt dat je meer wilt. Voor de zestien jaar oude Wieringa was dat James Baldwin. Hij schreef over zwarten in Amerika. Over gelijkgeslachtelijke liefde. Baldwins wereld kon onmogelijk verder van hem af staan – en toch was het alsof hij zelf die boeken had doorleefd.
De vraag is dan eerder: wie leest er in de toekomst romans? Een vraag die vooral Margriet de Moor in de discussie na afloop met de jonge critici Simone van Saarloos en Sebastiaan Kort opwierp. Misschien blijft er maar een kleine elite over. Daarmee is de roman niet ten dode opgeschreven. ‘Jij en ik hebben meer lezers dan Dante indertijd,’ zei De Moor tegen Wieringa. ‘Een meesterwerk heet niet veel lezers nodig om te overleven.’
Wieringa kon dat alleen maar beamen. ‘Ik zei al: literatuur leent zich uitstekend voor het ondergrondse. Desnoods blijft het alleen daar bestaan.’
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 30 mei)

Zie ook:

woensdag 29 mei 2013

Heleen van Royen en Vina Jackson danken Apple op hun blote knieën


Apple: voor al uw free publicity

Vorige week was het nog Heleen van Royen. Omdat De hartsvriendin verwees naar sekssites, weigerde Apple haar nieuwe roman te verkopen. Nu is het Vina Jackson, dat Apple niet wil aanbieden omdat er een tepel op het omslag van Tachtig dagen blauw te zien is. Wat zal het volgende week zijn?
Het is maar goed dat Apple zo preuts is. En dat de Nederlandse media iedere weigering van het bedrijf blijkbaar zo’n schandalig geval van censuur vinden, dat ze erover blijven berichten. Dat geeft de uitgevers van erotische lectuur bijna honderd procent garantie op gratis publiciteit. Dat er talloze christelijke boekhandels zijn die dit genre niet willen verkopen – om dezelfde reden als Apple – lees je nooit.
Tegelijk biedt het bedrijf schrijvers en uitgevers een uitgelezen kans om standvastig en principieel het vrije woord te verdedigen. De verkopen via Apple’s iBookstore zijn zo gering. Als Heleen van Royen en uitgeverij Prometheus van Vina Jackson stoer beweren dat ze niets aan hun boeken veranderen, missen ze nauwelijks omzet.

Een dag later kreeg ik Straus Park van Paul Baeten Gronda (uitgeverij De Bezige Bij) binnen. Op het omslag staat een blote vrouw. Wordt dat het volgende Apple-hypeje?

Twee dagen later las ik een stuk over een Franse ontwikkelaar van software die het Nederlandse woordje 'nu' niet mag gebruiken van Apple. 'Nu' betekent 'naakt' in het Frans.

Zie ook:

dinsdag 28 mei 2013

Erik Vlaminck, 'Miranda van Frituur Miranda' (BOEK)


In het volkse kermismilieu waarin Miranda haar leven heeft geleid, bestaat geen twijfel. De dingen zijn zoals ze altijd zijn geweest en altijd zullen blijven. ‘Mij moet ge niet proberen uitleggen welk geslacht het zwakke geslacht is,’ zegt ze. Zelfs wanneer ze een eigen ontdekking heeft gedaan, vertelt ze erover alsof het een eeuwenoude levenswijsheid is. ‘Ge vindt geen mens met wie ge kunt praten over de problemen van vettig haar dat ge krijgt door in een frituur te werken.’
Erik Vlaminck is een meester in het verwoorden van de ondanks alle clichés unieke gedachten en gevoelens van karakters die zelf nooit een boek lezen. De novelle Miranda van Frituur Miranda, een spin-off van zijn roman Suikerspin uit 2008 waarin ex-man Arthur van Hooylandt uitsluitend over haar praat, vormt daarop geen uitzondering. Het zorgvuldig gestileerde Vlaams van de vertelster klinkt alsof de schrijver het persoonlijk met een voicerecorder heeft opgenomen.
De onveranderlijke waarheden waarin Miranda rotsvast gelooft, wordt in deze monoloog gespiegeld in een eeuwige wederkeer der dingen. Het drama van Van Hooylandts grootvader en de Siamese tweeling die hij op de kermis toonde, dat Vlaminck in Suikerspin ontrafelde, blijkt zich te hebben herhaald in Van Hooylandts eigen leven – én in dat van zijn zoon. Miranda en Modest Vereycken, wiens dood aanleiding voor haar is om te spreken, waren de enigen die het wisten.
Voor wie het plot van Suikerspin goed kent, is de ontknoping wat teleurstellend. Daarvoor borduurt Vlaminck er in deze novelle te veel op door. Maar wie het vergeten is of Suikerspin niet kent, zal onder de indruk zijn van de knappe constructie en precieze uitwerking.
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2013)

Erik Vlaminck - Miranda van Frituur Miranda (90 p.) – Wereldbibliotheek, € 12,50, ISBN 978 90 284 2523 1

maandag 27 mei 2013

Erik Vlaminck - 'Suikerspin' (BOEK)


Zo vrolijk is de kermis niet

Kan een forain ooit afscheid nemen van het kermisleven? Arthur van Hooylandt niet. De oude man heeft geen nagel om z’n kont te krabben. Zijn vrouw – ‘een crupuleus serpent, zoals alle wijven’ – is er vandoor. Een overval op zijn eigen draaimolen, uitgevoerd om de verzekering te tillen, is op een mislukking uitgedraaid. Nu piekert hij over een snoepkraam. Hij kan toch niet ergens op z’n gat gaan zitten?
Het enige dat de ook in het echt bestaande Arthur van Hooylandt in leven houdt, schrijft Erik Vlaminck in zijn nieuwe roman Suikerspin, is zijn clangevoel. Zijn trots op het kermisbestaan. Zijn grootvader reisde al sinds 1896 langs de Vlaamse dorpen en steden met ‘fenomenen’: een zeemonster (in werkelijkheid zijn geestelijk gehandicapt broer), een vrouw met een baard, de Siamese tweeling Joséphine en Anastasia. Wat een man moet dat zijn geweest.
Maar ook die trots is misplaatst, ontdekt Vlaminck in de archieven. Het leven van de eerste Van Hooylandt is een en al ellende en miserie. Hij is in armoe geboren en door zijn vader verkocht aan een forain die een hulpje kon gebruiken. Hij koelt op iedereen, zijn ‘fenomenen’ in de eerste plaats, zijn woede op het lot dat hem dit leven zonder geluk doet leiden. En uiteindelijk treft hij vooral zichzelf.
Zo is Suikerspin, geschreven met veel gevoel voor het treffende detail, veel tegelijk. Het roept een wereld op die iedereen slechts kent als onschuldig, vrolijk en misschien wat ouderwets vermaak. Het schetst een schijnend beeld van het leven dat ‘fenomenen’ vroeger leidden. Het is een intrigerend onderzoek naar de ware afkomst van Arthur van Hooylandt. En meer.
In alle opzichten overtuigt Vlaminck. Hij bindt de verschillende lijntjes strak aan elkaar en weet zijn personages werkelijk tot leven te roepen.
(Eerder gepubliceerd in BOEK 5, 2008)

zaterdag 25 mei 2013

Nogmaals: José Ferdinandus Boekverkoper van het jaar 2013

José Ferdinandus van Boekhandel Het Leesteken in Purmerend staat op de shortlist van de verkiezing van Boekverkoopster van het jaar, zo werd gisteren bekend. Zie hier waarom ik op haar heb gestemd. Begin september wordt bekend aan wie de jury de hoofdprijs geeft. Opvallend: van twee boekverkopers heb ik een oproep voorbij zien komen om op hem te stemmen en beiden staan nu op de shortlist. Het gaat om Bart van Aken (Paard van Troje, Gent) en Cor Wiersma (Boekhandel Los, Bussum). Campagne voeren heeft dus wel degelijk zin. De ander genomineerden zijn overigens Veronie Snijder (boekhandel Kramer, Winterswijk) en Marischka Verbeek (Savannah Bay, Utrecht).

vrijdag 24 mei 2013

Margriet de Moor, 'Mélodie d'Amour' (BOEK)


De cello op de achtergrond

De romans van Margiet de Moor zijn vaak gemodelleerd naar muziekstukken. Zo ook Mélodie d’amour. Haar negende roman is een cyclus van vier inhoudelijk en thematisch nauw verwante strijkkwartetten. In elke afzonderlijke novelle staat een liefdesgeschiedenis tussen twee mensen centraal (de twee violen), die een derde onmogelijk maakt (de altviool) en wordt gadegeslagen door een buitenstaander (de cello).
In het slotdeel wordt Myrte bijvoorbeeld door een toevallige ontmoeting met Gerdine herinnerd aan de intense liefde die ze ooit voelde voor de vader van haar jeugdvriendin. In het ziekenhuis, waar hij op sterven ligt, reanimeert ze hem met een felle kus. De daad bekoelt de relatie met Gerdine en haar moeder – de cello op de achtergrond. Ze proberen Myrte’s contact met de vader te minimaliseren, maar als hij weer instort, laten ze haar toch opdraven.
Hoe het plot verloopt is echter niet hetzelfde als waarom het zo gaat, luidt het motto van Mélodie d’amour. Zo stimuleert De Moor haar lezers dieper na te denken over het mislukken van relaties. Al geeft ze de oplossing óók. Als een van haar personages zegt dat ‘het hoe’ vaak relevanter is dan ‘het waarom’ besef je hoeveel toeval de mensen in de weg zit. De liefde ontglipt je door een ziekte, een familieband, een te groot leeftijdsverschil of het feit dat een ander eerder was.
Je hebt geluk of je hebt pech in de liefde – maar meestal pech, om wat voor soort liefde het ook gaat. Dat lijkt de boodschap te zijn van deze prikkelende roman. Maar dat hoeft je niet te verhinderen om van de liefde te genieten zolang het duurt. Ook dat laat De Moor niet onvermeld.

Margriet de MoorMélodie d’amour (336 p.) – De Bezige Bij, € 19,90 , ISBN 978 90 234 8164 (ppb), € 24,90, ISBN 978 90 8164 5 (geb)
(Eerder gepubliceerd in BOEK 3, 2013)

Meer Margriet de Moor:

donderdag 23 mei 2013

Heinrich Heine: Schrijven ezels geen kritieken?

De beer Atta Troll neemt het in het gelijknamige gedicht van Heinrich Heine op voor de dieren. De mensen claimen privileges. Ze stellen zich op boven de dieren. Waarom? De intelligentie van dieren is minstens zo groot. Er zijn paarden die foutloos kunnen tellen als kassiers. Er zijn hazen die heel ritmisch met hun poot slaan. Bevers zijn meester in de waterbouwkunde. De ooievaar is de ontdekker van de klysma. En dan: ezels schrijven kritieken.
De rede uit de jaren 1840 zou in deze eeuw goed kunnen dienen als een bloedserieus pleidooi van de Partij van de Dieren, maar ik heb er vooral om moeten lachen. Vooral die laatste toevoeging is amusant. Omdat je niet verwacht dat Heine opeens vanuit zijn eigen perspectief redeneert, komt de lof op de ezels onverwacht. Even later doet hij het nog een keer als hij de beer laat zeggen dat zijn collega Ferdinand Freiligrath kan dichten. Alsof die vergeten poëet ook een dier is.
Ik vroeg me wel af: sinds wanneer worden critici met ezels - of andere spreekwoordelijk domme dieren - vergeleken? Ongetwijfeld vanaf het verschijnen van de eerste kritieken. Maar wie maakte als eerste die vergelijking?

Zie ook:
- Ilja Leonard Pfeijffer over recensenten
- Joost Nijsen over het bluffen van uitgevers en juryleden

woensdag 22 mei 2013

Rob van Essen, 'Alles komt goed' (Ons Erfdeel)


Het werk van Rob van Essen leidt onder de symbooldwang van de auteur. Ook in zijn laatste roman Alles komt goed zou hij het er niet zo dik op moeten leggen.

Rob van Essen ontneemt zijn lezer de keuze

In verwarring heeft Rudolf zich van zijn werk gehaast. Uitgerekend op de dag dat zijn minnares – een ondergeschikte op kantoor – een kussen onder haar trui had gestopt en hem daarbij strak aankeek, alsof ze op het punt stond hem in het bijzijn van al zijn collega’s te vertellen dat ze zwanger is, had zijn vrouw gebeld. Laura zat op het politiebureau. Of hij haar kon ophalen. ‘Ze had haar vader in de regen gezet, of in de regen laten staan, dat was niet helemaal duidelijk.’
Als Rudolf dan ook nog besluit eerst Laura’s vader in het ziekenhuis te bezoeken gaat het fout. Hij stoort zich aan een grote familie met een jongen in een rolstoel. Als hij zich stoot aan de gestrekte benen van de jongen en die hem vervolgens luidkeels uitlacht, verkoopt Rudolf hem een flinke klap. Even voelt hij zich trots. Zo doe je dat! Maar in de auto kan hij alleen maar geschokt denken: ‘Ik heb een spast een klap gegeven’. En dan rijdt hij een greppel in.
Is Rudolf dood? Heeft hij het ongeluk overleefd? Tot op het laatst laat Rob van Essen de lezer van zijn zesde roman Alles komt goed (2012) in het ongewisse.
Eenmaal bij zijn positieven – in het ondermaanse of in het hiernamaals – vertoont hij vreemd gedrag. Zijn mobiele telefoon is te klein voor een serieus gesprek. Die gooit hij dus weg. In plaats daarvan opent hij een gietijzeren hek en betreedt hij een brede oprijlaan, in de hoop dat hij in het landhuis wél kan bellen. ‘Daar hebben ze ouderwetse telefoons, met een snoer, en een hoorn die je kan opnemen, oude zwarte toestellen van bakeliet met witte cijfers onder de draaischijf.’
In het huis woont een schare kinderen, een handvol vrouwen en mannen met baarden. De kinderen noemen Rudolf de gevangene, maar in het huis en op het terrein kan hij zich vrij bewegen. Hij leest voor, wast een gehandicapte jongen (dezelfde die hij een klap had verkocht), maait het gras, verft een kamer. En ondertussen denkt hij na over zijn leven, vooral over zijn jeugd op een internaat dat sprekend lijkt op het landhuis waar hij zich nu bevindt.
Zelf denkt Rudolf, die al zijn hele leven boeken leest over het leven na de dood, dat hij zich in het vagevuur bevindt. Als hij zijn best doet worden zijn zonden hem vergeven en kan hij door naar het volgende niveau. Maar er zijn tekenen dat hij alleen maar op een vreemde plek is beland. Dat hij dus nog leeft. Een van de mannen in het huis is een schilder. Zijn werk wordt verkocht door de galerie van Laura, wier veel realistischer verhaal Van Essen alternerend met dat van Rudolf vertelt.
En inderdaad. Alles komt goed eindigt met de ontmoeting, na vijf dagen, tussen Rudolf en Laura. De kinderen helpen Rudolf met ontsnappen. Als hij door een gat in het hek vlucht, verdwaalt hij in de labyrintische struiken. En daar verschijnt opeens Laura. Rudolfs verdwijning, haar herinneringen en haar vastgelopen leven – het zat haar inmiddels zo in de weg dat ze helemaal in de war op dezelfde plek verdwaalt als eerder Rudolf. Als ze hem ziet, begeleidt ze hem uit het labyrint.

Hoe realistisch zijn alle verwikkelingen? Het is een vraag die Van Essens werk vaker oproept. Ook in zijn meest bejubelde roman Visser (2008), dat de shortlist van de Libris Literatuurprijs haalde, ontaardt het aanvankelijk zo ogenschijnlijk rechttoe rechtaan vertelde verhaal. Leraar Jacob Visser is geschorst vanwege zijn vermeende opruiende rechtse praatjes in de les. Maar in plaats van zich te verdedigen, zwelgt hij in zijn midlife-crisis en gemis van zijn lang geleden overleden dochter.
Gaandeweg het boek worden de gebeurtenissen echter steeds onwaarschijnlijker. Hoe komt Visser opeens terecht in een gekraakt jongerencentrum? Hoe kan het dat een journalist en de rector daar tegelijkertijd zijn? En slaat hij in het ziekenhuis echt een cliniclown dood? Het wordt zo onwaarschijnlijk dat je met terugwerkende kracht het plot vanaf het begin in twijfel trekt. Als Visser een leerlinge in zijn vakantiecaravan onderbrengt – steekt hij dan echt zijn pink in haar billen?
Toch kunnen het – net als in Alles komt goed – onmogelijk waanvoorstellingen van Visser zijn, zoals je geneigd bent te denken. Daarvoor zijn de reacties van personages op de gebeurtenissen te echt. De journalist schrijft over Vissers aanwezigheid in het jongerencentrum. De rector spreekt hem erop aan. En de politie gaat direct op jacht naar de moordenaar van de clown. Dat zouden ze nooit doen als je het verhaal zich uitsluitend in het hoofd van Visser zou afspelen.

Sommige recensenten hebben bewondering getoond voor de verbeeldingskracht waarmee Van Essen zijn hoofdpersonen met vaste hand naar hun ondergang (Visser) of catharsis (Rudolf en Laura) voert. De gelaagdheid ook, die zijn mengeling van waan en werkelijkheid oplevert. ‘Hij tast de grenzen van de werkelijkheid af’, heette het in het juryrapport van de Libris Literatuurprijs dan ook. De bijzondere leeservaring zou de lezer dwingen na te denken over de thema’s die Van Essen omwoelt.
Toch hebben de expliciet realistische verhalen die worden geïnjecteerd met volstrekt onaannemelijke situaties, handelingen en personages ook iets problematisch. Eerst verleidt Van Essen je mee te gaan in zijn verhaal – om er vervolgens zo’n draai aan te geven dat je je suspension of disbelief niet langer vast kunt houden. Waarna je jezelf onwillekeurig de vraag stelt: hoe moet ik dit verhaal vanaf nu interpreteren? Een vraag waarop maar één antwoord mogelijk is: symbolisch.
In de meeste – geslaagde – romans laat de schrijver zijn lezer de keuze hoe hij zijn boek leest. Van Anna Karenina tot The Art of Fielding: het is in de eerste plaats een verhaal dat je ook ademloos meesleept als je niet zoekt naar de diepere betekenis. Als je blind bent voor de vooruitwijzingen. Als je intertekstuele verwijzingen negeert. Ook kapot geanalyseerde romans als Don Quijote zijn op de oppervlakkigste manier heel leesbaar, wat je nauwelijks beseft als je het boek niet kent.
Van Essen laat zijn lezer die keuze niet. Eenmaal op het punt dat de loop van het verhaal ongeloofwaardig wordt, zijn zijn romans alleen nog te lezen als parabel. Een misschien wel zwangere minnares is dan niet langer een personage – zij wordt uitsluitend symbool van het punt waarop Rudolfs leven zich bevindt: hij dreigt zo ver af te dwalen van zijn gekozen bestaan dat hij een nieuwe start kan maken, waardoor hij zich dus moet afvragen of hij door wil met Laura of niet.
Dat wordt nog versterkt door de naam van de minnares: Eileen. Dat is dezelfde naam als het toegezongen meisje uit de grootste hit van Dexys Midnight Runners: Come on Eileen. Rudolf, de grootste fan van deze jaren tachtig-band, ontmoette Laura na afloop van een concert van Dexys Midnight Runners in Amsterdam. Zo verwijst Rudolfs minnares rechtstreeks naar het begin van zijn relatie met de vrouw. Betekent zij een nieuw begin? En van wat dan: een relatie met haar – of opnieuw met Laura?

Dat Van Essen ervoor kiest om de keuze van zijn lezer te beperken is tot daar aan toe. Maar eenmaal gedwongen om zijn roman te lezen als parabel, blijkt al gauw dat Van Essen leidt aan symbooldrang. Hij is een schrijver die het er dik op legt – te dik. Iedere verwikkeling, iedere locatie, iedere verwijzing – alles heeft opzichtig betekenis. Waar W.F. Hermans zijn eigen regel gerust overtrad dat geen mus van het dak mocht vallen zonder dat het een reden heeft, durft Van Essen dat niet aan.
Kijk alleen al naar zijn titels. Van Essen vernoemt zijn romans niet simpelweg naar de hoofdpersoon, maar gebruikt titels die stuk voor stuk onmiddellijk doen gissen naar de achterliggende bedoelingen van de auteur: Reddend zwemmen (1996), Troje (2000), Kwade dagen (2002), Engeland is gesloten (2004). En als hij zijn boek toch naar de hoofdpersoon noemt, is dat evengoed expliciet dubbelzinnig: een leraar die Visser heet – dat roept gelijk associaties op met zieltjes winnen.
Hetzelfde geldt voor Alles komt goed. De titel verwijst naar een reclameslogan. Rudolf ziet de kreet zelf als hij bij zijn eerste optreden in de roman naar het politiekantoor rijdt. Later blijkt de campagne te zijn gemaakt door het kantoor waar hij officemanager is. De kreet is een eerbetoon aan Rudolf die deze uitspraak zo vaak heeft gedaan. En natuurlijk verwijst het vooruit naar de afloop: Rudolf en Laura overwinnen hun crisis en geven hun relatie en, breder, hun leven een nieuwe kans.
De titel is daarmee veel te nadrukkelijk een programmatische leeswijzer. Hij dwingt de lezer om het verhaal hoe dan ook te gaan interpreteren. Wat is het precies dat goed komt? Laura’s mogelijke misdaad? Rudolfs verblijf in het mysterieuze landhuis? Of – wat zich na alle bevreemdende ontwikkelingen opdringt – iets fundamentelers? Als je daar geen antwoord op kunt formuleren, zo laat de titel weten, zul je het boek met een knagend gevoel dicht slaan dat je iets hebt gemist.
Wie daarna het punt bereikt waarop alleen nog een symbolische manier van lezen mogelijk is, moet de conclusie trekken: Alles komt goed is geen literatuur die lezers met een indringende leeservaring ongewild aan het denken wil zetten, maar een soort cryptogram. Van Essen geeft een opdracht en zal te zijner tijd de goede inzenders belonen met een nieuwe, verwante roman – te verschijnen op een nader te bepalen datum in de toekomst.
Geef mij dan maar een minder opzichtige roman.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2, 2013)