donderdag 28 februari 2013

Carolina Trujillo, 'De terugkeer van Lupe García' (BOEK)


Een documentaire maken of wraak nemen

We zijn allemaal naar de kloten. De werkloze barman Gono verzucht het terloops. Maar het is niet zomaar loos zelfmedelijden. De documentairemaakster Lupe García beseft direct dat hij in alle eenvoud de kern van hun probleem verwoordt: we zijn allemaal naar de kloten...
We – dat zijn de kinderen van de Zuid-Amerikaanse revolutionairen uit de jaren zeventig, over wie Carolina Trujillo de meeslepende roman De terugkeer van Lupe García schreef. Hun ouders zaten in de gevangenis, raakten vermist of stuurden hen in ballingschap. Ze groeiden zonder hen op in een tijd van angst en terreur en moesten nog trots op hun strijdlust zijn ook. Het zijn de kinderen waar de Uruguayaans-Nederlandse schrijfster er zelf ook één van is.
In De terugkeer van Lupe García proberen Gono en Lupe met nog twee jeugdvrienden een documentaire te maken over de terreur van dertig jaar geleden. Dankzij haar ballingschap in Nederland heeft Lupe zich kunnen ontwikkelen tot een succesvolle journaliste. Maar de tegenwerking van de officiële instanties wordt haar te veel. Haar druggebruik neemt gevaarlijke vormen aan. En al gauw verliest ze de interesse in de film. Liever neemt ze wraak op de generaals van weleer.
Het is hier niet de plaats de gewelddadige ontknoping te verklappen. Hier past alleen maar een gemeende aansporing om De terugkeer van Lupe García te lezen. Trujillo, die voor haar debuut De bastaard van Mal Abrigo in 2002 werd bekroond met de Marten Toonder/Geertjan Lubberhuizenprijs, heeft, met veel vaart en gevoel voor detail, een bijzonder spannend, geloofwaardig verhaal geschreven dat ze met vaste hand naar een onvermijdelijke climax voert.
Ondanks de overvloedige hoeveelheden drugs en geweld waarmee Trujillo haar roman heeft gekruid, heb je na afloop het zeldzame gevoel: dit is geen fictie, dit is echt. De verloren generatie van Latijns-Amerika is echt naar de kloten.

Carolina Trujillo, De terugkeer van Lupe García, (Meulenhoff, 332 pag, 9789029083492, 19,95 euro).
(Eerder gepubliceerd in BOEK 5, 2009)

woensdag 27 februari 2013

De Gouden Boekenuil 2013 shortlist: de twintigste nominatie voor Arnon Grunberg

De jury van de Gouden Boekenuil heeft zojuist de shortlist bekend gemaakt. Daarop staat Arnon Grunberg met De man zonder ziekte. De nominatie is de twintigste die hij krijgt voor een van de drie grote prijzen (inclusief twee nominaties voor zijn alter ego Marek van der Jagt). De meeste kreeg hij voor de Gouden Boekenuil (acht), gevolgd door de AKO (zeven) en de Libris (vijf).
Ook genomineerd is AKO-winnaar Peter Terrin met Post Mortem. Daarmee treedt hij toe tot het selecte gezelschap van inmiddels 21 auteurs die ooit voor alle drie de grote prijzen zijn genomineerd. Als hij over ruim twee maanden de Gouden Boekenuil wint, zou hij de eerste zijn die voor een en hetzelfde boek meermaals wordt gelauwerd.
Verder staan op de shortlist Dit zijn de namen van Tommy Wieringa. Hij behoorde al tot de 21 voor alle prijzen genomineerde auteurs. In totaal is dit zijn vijfde nominatie. Ons kamp van Marja Vuijsje is pas de dertiende nominatie voor een vrouwelijke auteur in achttien edities van deze prijs. Tot slot is de nominatie van Pier en oceaan van Oek de Jong de derde nominatie voor deze auteur. Net als Wieringa en Vuijsje heeft hij nog nooit een grote prijs gewonnen.

Zie over de eerder deze week bekend gemaakte longlist van de Gouden Boekenuil hier. Nog meer literaire prijzen-statistiek staat hier en hier.

S. Yizhar - Het verhaal van Chirbet Chiz'a


Hoe eenvoudig kan literatuur zijn? S. Yizhar (1916-2006) beschrijft in Het verhaal van Chirbet Chiz’a de inval van een Palestijns dorp tijdens de eerste Joods-Arabische oorlog. Veel meer hoeft hij niet te doen om lezers, ook al volgen ze het Israëlisch conflict op de voet, te schokken.
De Joodse soldaten komen – onverschillig, want ze hebben het al zo vaak gedaan. Ze schieten vanaf de heuvels – het is echt een sport om raak te schieten op duizend meter afstand. Ze slenteren het dorp binnen – iedereen die ze tegenkomen, brengen ze samen. Ze verlangen naar het middageten – iedereen heeft een rommelige maand. Een enkeling maakt zich druk om een meisje. Anderen winden zich op over die laffe Arabieren die zich niet verzetten. En als de bewoners in vrachtwagens zijn geladen en het werk bijna gedaan is, bedenkt de verteller dit:
‘Ik was nooit in de diaspora geweest – zo zei ik tegen mezelf –, ik had nooit geweten hoe dat was.... Maar ik was erover aangesproken, er was me van allerwegen verteld, geleerd en ingepompt, in boeken en kranten, overal: ballingschap. Al mijn snaren waren aangeroerd. De aanklacht van ons volk tegen de wereld: ballingschap! Ik had het kennelijk met de moedermelk ingezogen. En wat richtten wij hier vandaag eigenlijk aan? Wij. Joden, legden hun die ballingschap op.’
Maar er is niets wat de verteller kan doen. Zijn peloton heeft orders gekregen en de commandant zorgt ervoor dat iedereen die volbrengt.
Deze novelle van S. Yizhar verscheen in 1949, maar het voelt – ondanks het voor hedendaagse lezers soms weelderige taalgebruik – alsof het gisteren was. Haarscherp legt hij de essentie bloot van het conflict dat na meer dan zestig jaar onontwarbaar lijkt: de Israëlische bezetting van Palestijnse gebieden. Als daar eindelijk een eind aankwam, komt er vrede in het Midden-Oosten.
Maar zo eenvoudig is het allang niet meer.

Zie ook:

zondag 24 februari 2013

Des romans français: Philippe Soupault, ‘De laatste nachten van Parijs’


Wederom een prachtige roman in een prachtige uitgave van Coppens & Frenks. Mocht het de lezende liefhebber louter gaan om een verhaal dat zich in Parijs afspeelt en uitgegeven is bij deze uitgever, dan kan De laatste nachten van Parijs naast De Graf Zeppelin of De lijdensweg van Émile van René de Obaldia, De zondagen van Jean Dézert van Jean de la Ville de Mirmont en De solitair van Eugène Ionesco gezet worden. Bij Soupault is Parijs, echter meer dan het decor van zijn roman, het is een onvervangbaar onderdeel, bijna een personage:

Parijs zwol op van verveling, en lag dan te dommelen alsof het die moest verteren.
Dit was Parijs, dat ik meende te kennen maar waarvan ik het geslacht noch het mysterie kende, dit was het onbegrepen en hervonden Parijs, Parijs met haar adem en gebeurtenissen, Parijs met haar soepele stille nacht, Parijs met haar geheime plooien, Parijs met al haar gezichten.

Philippe Soupault (1897-1990) leerde tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog André Breton en Louis Aragon kennen. Die waren als hulparts werkzaam in een militair ziekenhuis in Parijs, Soupault was soldaat en bracht juist als patiënt veel tijd door in ziekenhuizen. De oorlog had hun jonge levens voor altijd bepaald en de lugubere strijd had hun geloof in de literatuur verwoest. Het moest anders, radicaal anders, besloten ze toen de oorlog voorbij was.
Zo kwam het dat zij de voormannen werden van het surrealisme, een stroming die de kunsten een andere kant op stuurde. Breton werd de leider, en een zeer strikte naar later bleek. Toen het surrealisme in de jaren daarop zich meer en meer engageerde, dreef Soupault van de groep af. Hij vond dat een dichter verloren is wanneer hij zich voor de politiek inzet. Toen hij zich dan ook nog toelegde op het schrijven van romans (een verguisde literaire activiteit in de ogen van de surrealisten) wordt hij uit de groep gezet.
De laatste nachten van Parijs is Soupaults meest surrealistische roman: rode draden die door de dwaaltochten van de hoofdpersoon lopen zijn het toeval, mysterieuze scènes en het alles overheersende lege en nachtelijke Parijs. De ik uit het verhaal is in de ban van Georgette, een meisje dat als een nachtvlinder door de straten gaat, af en toe met een man een nietszeggend hotelletje in duikt om daarna weer haar tocht door de duistere straten voort te zetten. Hij ziet haar voor het eerst in een café, volgt haar en samen lopen ze door de stad.

“Waar gaan we heen.”
Deze kribbige vraag had ik wel verwacht. Het is de vraag van de nacht en Georgette gaf alleen uiting aan dat eeuwige raadsel. Zomaar een vraag zonder antwoord, een vraag die je stelt aan de sterren, aan het klimaat, aan het donker, aan de hele stad.

Even later zijn ze getuige van een vreemd tafereel, waarbij een vrouw een zak overhandigt aan enkele vage types die er vervolgens snel van doorgaan. De volgende dag leest hij in de krant dat het om een moord gaat en dat de moordenaar verlinkt is door zijn vriendin. De hoofdrolspelers van deze moord (de verklikster, de man die de moordenaar op het spoor is en de moordenaar zelf) komt hij toevalligerwijs allemaal tegen. En allemaal cirkelen ze rond Georgette. Er is een groep onder leiding van ene Volpe die samenkomt in een café. Volpe is een soort koning van de onderwereld. De ik hoort er maar half bij, hij dwaalt met Volpe of een van de andere lieden van de groep door de stad en is van tijd tot tijd aanwezig bij de bijeenkomsten. Maar steeds blijft hij op zoek naar Georgette, al heeft ze iets van haar mysterieuze glans verloren wanneer ook hij haar betaalt voor de liefde.
Als je de voorgeschiedenis kent, in het nawoord helder uit de doeken gedaan door vertaalster Mirjam de Veth, is het niet moeilijk in Volpe Breton te herkennen, met wie Soupault ook nachtenlang door de stad liep, delibererend over de literatuur en de maatschappij. Zijn de ruzies in het café de ruzies tussen de surrealisten, is de ik Soupault die niet goed weet wat hij moet, al weet hij wel dat hij zijn eigen weg wil gaan? En staat Parijs, dat in het verhaal bezongen wordt, dan voor het leven?
Nee, volgens De Veth schrijft Soupault niet om te verklaren en het onbekende tot het bekende te herleiden - de surrealisten wezen de logische rede af. Soupault schrijft juist ‘om de wereld die vreemd en vertrouwd is als een droom te ervaren’. En de nacht is bij uitstek geschikt om ruimte te geven aan magie en surrealistische gebeurtenissen. ’s Nachts kan alles en jaagt een ieder zijn dromen na, de dag vernauwt het leven weer tot de realiteit die zichtbaar is. Dat gold in 1928 en dat geldt nog steeds. Zeker in een stad als Parijs.

zaterdag 23 februari 2013

Hogeschool Inholland wil papierloze bibliotheek met uitgevers opbouwen (Boekblad)


Hogeschool Inholland wil in 2015 geen papieren boeken in de bibliotheek meer. Dat kan alleen met hulp van uitgevers, beseft manager bibliotheken Ria Paulides, die ook medewerking verwacht.

Momenteel heeft Hogeschool Inholland nog 145.000 boeken op vijf locaties staan. ‘Dat is al niet zoveel meer,’ zegt Paulides. ‘Daarnaast heb ik 25 miljoen items digitaal. Nu weet ik wel dat die anders tellen – ieder tijdschriftartikel is één item – maar toch. Ik beschouw ons plan als het opruimen van het laatste kwart van de bibliotheek, zodat we daar niet langer vijf locaties voor overeind hoeven te houden.’
In wezen maakt het volgens Paulides niet uit: papier of digitaal – de taak van de bibliotheek blijft hetzelfde: toegang bieden tot content. ‘De digitalisering van de media dwingt in feite af dat we het concept van de bibliotheek ook digitaliseren. Daarnaast biedt de ontwikkeling ruimte voor nieuwe concepten. Zo vragen wij ons intern af of bij kwalitatief hoogstand onderwijs nog wel een verplichte literatuurlijst past. Kan dat niet flexibeler? Een digitale bibliotheek biedt die ruimte.’
De beschikbaarheid van alle gewenste titels als e-boek per 2015 lijkt Paulides geen probleem. Uitgevers máken hun titels al volop digitaal. ‘Het enige waar het om gaat is het businessmodel. Daar willen we met uitgevers over praten, waarbij we tot modellen moeten komen waarin ieders rol wordt geaccepteerd. Door onszelf een streefdatum te stellen dwingen het af om die gesprekken vaart te geven.’
Hogeschool Inholland denkt in eerste instantie aan een Spotify-achtige constructie. ‘Streaming lijkt op wat een bibliotheek doet. Met streaming toegang kun je niets: geen aantekening maken, niet knippen en plakken, hooguit een gelimiteerd aantal pagina’s printen. Net als een boek: daar mag je ook niet in scheuren of in schrijven. Daarom willen we best voor een laag bedrag een streaming aanbod hebben. Daar kan bovendien een koopgedrag uit ontstaan, als studenten vervolgens een e-boek of papieren boek willen hebben omdat ze het intensief willen bestuderen.’
In het verleden heeft Hogeschool Inholland onderhandelingen gevoerd met uitgeverij Boom, vertelt Paulides. Dat liep stuk op het verbod op thuistoegang van studenten dat Boom eiste. De hogeschool kon dat technisch niet garanderen. ‘Erg jammer. Springer was daarin soepeler. Die stelde die eis niet. Nu loopt er een trial met 40.000 e-boeken voor een in mijn ogen redelijke prijs,’ aldus Paulides. Nu moeten snel meer gesprekken volgen met Nederlandse uitgevers.
Een eerste gesprek met de GEU is inmiddels ingeroosterd op 5 maart. Daar zitten ook twee andere hogescholen en SURFmarket, een ICT-marktplaats voor het hoger onderwijs, bij aan.
(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 20 feb 2013)

vrijdag 22 februari 2013

De DBNL: Alle Nederlandstalige literatuur online (Ons Erfdeel)


Hoe moet je in hemelsnaam aan werk van Filip De Pillecyn komen? De Vlaamse schrijver (1891-1962) heeft twee standbeelden en een eigen museum in zijn geboorteplaats Hamme. Maar in de boekhandel vind je, als je geluk hebt, alleen een winkeldochter – een heruitgave van Monsieur Hawarden (1934), die alweer dertien jaar oud is. In antiquariaten liggen misschien vergeelde exemplaren van De soldaat Johan (1939) of Mensen achter de dijk (1946). Alleen op internet is meer te vinden. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren biedt nagenoeg het complete werk van De Pillecyn aan. Op woordniveau doorzoekbaar.
En dat is lang niet alles. Verre van. Het Antwerps liedboek uit 1544. Achilles en Polyxena van P.C. Hooft. Klaasje Zevenster van Jacob van Lennep. Pallieter van Felix Timmermans. IJsregen van Sanneke van Hassel. En nog duizenden en duizenden titels. Ze zijn allemaal van de eerste tot de laatste bladzijde te vinden op www.dbnl.org – niet zelden aangevuld met biografieën uit het Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid van K. ter Laan (1952) of De Nederlandse en Vlaamse auteurs van G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse (1985), en secundaire artikelen uit literaire tijdschriften. Ook de jaargangen van Ons Erfdeel sinds 1962 zijn er bijna integraal te lezen.
Als het aan de medewerkers van de DBNL had gelegen, bevatte de databank anno 2013 nog veel meer teksten. Maar directeur Cees Klapwijk en zijn team van – inclusief hemzelf – zes medewerkers kunnen maar zo snel digitaliseren als er geld beschikbaar is. Dat blijft al jaren achter bij zijn wensen. “Al in 2005 zagen beleidsmakers in hoe succesvol de DBNL is”, zegt René van Stipriaan, tot 1 januari 2013 hoofdredacteur van de DBNL. “We hebben een groot publiek uit allerlei geledingen van de samenleving. We krijgen daar alle lof voor, ook vanuit de politiek, maar die goodwill vertaalt zich niet in een gezonde groei van onze bekostiging.”
De DBNL krijgt jaarlijks iets meer dan negenhonderdduizend euro van de Nederlandse Taalunie. Ondanks een steeds grotere database die up-to-date moet worden gehouden en een groeiend aantal diensten, is dat bedrag al meer dan vijf jaar niet meer verhoogd. Sterker: door de structurele bezuinigingen van de Nederlandse overheid is de subsidie sinds 2012 met vijf procent gekort. Daarnaast heeft de DBNL last van de crisis waardoor het – “al sinds 2008”, zegt Van Stipriaan – moeilijker is om projectgelden binnen te halen. Er waren jaren dat vijftig procent van het budget uit samenwerkingsopdrachten kwam, nu is dat naar schatting nog maar twintig tot dertig procent.
Het gevolg was dat de DBNL van een aantal medewerkers afscheid moest nemen. In 2010 telde de formatie nog tien mensen. “Door wat te herschikken kunnen we zo nu en dan tijdelijk weer iemand aannemen”, zegt Klapwijk, “maar eigenlijk zijn we structureel met te weinig om de volgende stap te zetten. Een integralistische aanpak: alle Middeleeuwse teksten, gehele oeuvres of clusters van tijdschriften – we zijn er al jaren klaar voor om over te gaan naar deze fase, maar voor een massale vorm van digitalisering én het zo goed mogelijk aanbieden van deze teksten aan de doelgroep zijn investeringen nodig. En die kunnen we juist niet doen.”
De aanstaande verhuizing naar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag – per 1 april 2013, is de planning – maakt vooralsnog geen verschil. De DBNL bespaart hiermee in de kosten voor huisvesting en andere faciliteiten, waardoor er theoretisch meer geld beschikbaar is voor de digitalisering. Maar daar staat tegenover dat Klapwijk nog niet weet of hij in de nieuwe beleidsperiode van de Nederlandse Taalunie (2013-2017) dezelfde toelage krijgt. “Wel zegt de Taalunie dat het samengaan met de KB geen negatieve effecten heeft op de continuïteit van de website en van onze expertise en dienstverlening”, aldus Klapwijk.

Niettemin zal de DBNL ooit de complete Nederlandse literatuur aanbieden. Met dat doel is de stichting Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren in 1999 opgericht door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, een jaar later ging de site online. Afhankelijk van de definitie van literatuur gaat het om twintig tot veertig miljoen gedigitaliseerde pagina’s. Door elke maand nieuwe teksten toe te voegen, komt dat aantal vanzelf in zicht. De maandelijkse updates die de DBNL per mail verstuurt, tellen iedere keer ruim honderd nieuwe titels. Op dit moment gaat Klapwijk ervan uit zeker de tijd tot na 2020 nodig te hebben.
In totaal zijn nu tien miljoen pagina’s digitaal beschikbaar, vertelt Klapwijk in het Leidse kantoor boven een Engelse pub dat de DBNL binnenkort verlaat. Dertig procent daarvan zijn gecontroleerde xml-pagina’s, de rest zijn scans. Ook die zijn als pdf- of txt-bestand op woordniveau te doorzoeken, maar deze zijn aanzienlijk minder populair: ze worden vijf tot tien keer minder opgevraagd. “We scannen door, maar het tempo is nu wat gematigd”, zegt Van Stipriaan. “We hebben nu een goede werkvoorraad om uit te putten voor allerlei projecten.”
Het tempo om de met de optical character recognition-techniek gefabriceerde scans op te waarderen tot volwaardige xml-bestanden, voorzien van metadata, is wel omhoog gegaan. “Het digitaliseren gebeurt steeds efficiënter”, zegt Van Stipriaan. “Met almaar meer geavanceerde productiemethoden kunnen we steeds sneller steeds betere xml genereren. Door veel gelijkvormige massa aan te bieden, hebben we scherpe tarieven kunnen bedingen. De laatste slag die we nu willen maken is om een te digitaliseren boek bij wijze van spreken over de lopende band te laten lopen, via een zogenaamde web based productiemethode, met zo min mogelijk papieren tussenstadia. Daar gaat de DBNL in 2013 mee experimenteren, maar dat vraagt wat van de organisatie – intern én bij de toeleveranciers.”
De mythe wil dat ieder boek met de hand wordt overgetikt in de Filippijnen. Dat is niet waar. Bedrijven “uit alle windstreken” – van Thailand en India tot Vietnam en de Filippijnen – scannen teksten met een computer. Alleen moeilijke boeken, zoals een in Gotische letter gedrukt liedboekje uit de zestiende eeuw, worden met de hand gedigitaliseerd. Mensen controleren de scans wel en bewerken die zo nodig redactioneel. De gepubliceerde tekst moet voor 99,995 procent foutloos zijn. “Dat is de hoogst verkrijgbare norm in de markt”, zegt Klapwijk. “Dat betekent: één fout per tien pagina’s. Wij monitoren alle bedrijven om te zien of ze aan de kwaliteitseis voldoen.”
Voor de keuze van de te digitaliseren teksten beschikt de DBNL over acht commissies die steeds nieuwe verlanglijstjes opstellen. Vier commissies behandelen aparte tijdvakken: de middeleeuwen, de gouden eeuw, achttiende/negentiende eeuw en twintigste/eenentwintigste eeuw. En vier commissies adviseren over specifieke genres: taalkunde, jeugdliteratuur, Surinaamse literatuur en Zuid-Afrikaanse literatuur. Prominente Nederlandse en Vlaamse neerlandici hebben zitting in een commissie: Nicoline van der Sijs (taalkunde), Anne Marie Musschoot (twintigste/eenentwintigste eeuw), Michiel van Kempen (Surinaamse literatuur) en vele anderen.
Of de voorkeuren van de commissies kunnen worden gehonoreerd, hangt af van de verkrijgbaarheid van boeken. “De eerste helft is makkelijk”, zegt Klapwijk, “het derde kwart gaat ook nog, maar daarna kan het lastig worden om iets in huis te krijgen. Gelukkig hebben we goede relaties opgebouwd met bibliotheken, erfgoedinstellingen en musea in Nederland en Vlaanderen. Aanvankelijk haalden we de meeste boeken bij de universiteitsbibliotheken, maar allengs kwamen meer partijen in beeld. De samenwerking met al deze partijen verloopt wonderwel goed. Omdat andere partijen de scans ook krijgen, is het goed mogelijk om redelijke deals te sluiten.”
Bijzondere samenwerkingsverbanden zijn die met partijen die zelf geld meebrengen om een bepaald segment van de Nederlandse literatuur te digitaliseren. Zeker als het past in het eigen beleidsplan van de DBNL zoekt Klapwijk actief naar zulke projecten. Voorbeelden zijn het digitaliseren van het complete oeuvre van Menno ter Braak in samenwerking met de Stichting Menno ter Braak. Of het beschikbaar maken van een kleine honderd klassiekers uit de Friese literatuur in samenwerking met het Fries historisch en letterkundig centrum Tresoar. Een plan om met het Fonds BKVB (nu Mondriaan Fonds) een canon van honderd strips aan te bieden, ging niet door.
“We zouden graag aan een aantal genres meer aandacht besteden om de spanwijdte van de site te verbreden”’, zegt Van Stipriaan. “Gezien onze academische achtergrond ligt de nadruk op deftige literatuur, ook als het gaat om secundaire literatuur. De site bevat veel edities en studies. Het zou mooi zijn als we ook de brede laag daaronder ruimte kunnen geven. Denk aan ondergeschoven kindjes zoals detectives. We blijven op dit punt bezig, met het project rond Limburgse literatuur waarvoor op 31 januari 2013 een afdeling binnen de DBNL is opgeleverd, en met een groot project met het Meertens Instituut en de Universiteit Utrecht rond liederen en liedjes. Welke stappen we precies kunnen zetten, is natuurlijk sterk afhankelijk van initiatieven uit het veld.”

Ook de naamsbekendheid bij het grote publiek draagt bij aan het makkelijk verkrijgen van teksten. “Men heeft de neiging ons op te zoeken”, zegt Klapwijk. “Ook krijgen wij suggesties van individuele auteurs. Die voorstellen proberen wij te accommoderen als het goed past in ons programma.” Van Stipriaan vult aan: “In beginsel zullen wij wat wij krijgen aangeboden, proberen in te nemen. Alleen geen onafgemaakte manuscripten die wij als een uitgever persklaar moeten maken. Wat wij opnemen moet ooit al door een uitgeverij interessant genoeg bevonden zijn om er een oplage van te maken.”
Desondanks krijgen de medewerkers van de DBNL niet vanzelf de complete Nederlandstalige literatuur in huis. In mei 2011 deden ze nog een oproep aan particulieren om oude boeken en tijdschriften, het liefst van voor 1940, op te sturen. Auteurs werd gevraagd hun eigen teksten in te sturen. Dat hebben ze geweten, vertelt Van Stipriaan. “Sommigen stuurden drie boeken op, anderen ruimden hun hele garage leeg, waar de tijdschriften – soms ernstig beschimmeld – hoog opgetast lagen. Bij elkaar waren het vrachtwagens vol. En van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen kregen we al hun doublures, die ze wilden afstoten.”
Daarbij hoeft de DBNL niet per se alle teksten zelf te digitaliseren. Er zijn talloze instellingen die oude Nederlandstalige teksten scannen – dat werk moet niet dubbel te worden gedaan. “Er was een tijd dat iedereen aan het digitaliseren sloeg”, zegt Klapwijk. “Dat gebeurde vooral om redenen van conservatie, de ontsluiting kwam op het tweede plan. Liedbundels bij de Universiteit Utrecht, kinderboeken bij de Stadsbibliotheek Haarlem, duizenden kinderboeken bij de Bibliotheek Rotterdam. En zo verder. Ook de Koninklijke Bibliotheek, die later een coördinerende rol kreeg in de massadigitalisering in Nederland, doet veel. Wij houden nauwgezet in de gaten wat er bij hen uit rolt.”
Ook de verhuizing van de DBNL naar KB moet in eerste instantie worden begrepen vanuit de wens om centraal één digitale bibliotheek te creëren. “Dat is zeker het perspectief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap”, zegt Klapwijk. “Daarom gaan ook de organisaties van de openbare bibliotheek die bezig zijn met het opzetten van een landelijke bibliotheek voor het uitlenen van onder meer e-boeken, naar de KB. Het ligt voor de hand dat wij onze expertise voor het maken van betrouwbare tekstbestanden ook gaan inzetten om de kwaliteit van de quick and dirty gemaakte bestanden van de KB en van andere erfgoedinstellingen te vergroten. Dat bepleiten we al jaren, en als het nu echt gebeurt, zou dat voor de gebruiker een belangrijke stap voorwaarts zijn.”
De DBNL blijft wel een zelfstandige, mede door de Nederlandse Taalunie gedragen site, naast de talrijke projecten van de KB zoals de historische krantenbank en Early Dutch Books Online. Maar op den duur, zo verwacht Klapwijk, worden de collecties vindbaar gemaakt in één grote metasite, waar bijvoorbeeld ook de databank aan beeld- en geluidsfragmenten van het Instituut voor Beeld en Geluid te vinden zal zijn. “Bezoekers van ons zouden dan moeiteloos moeten kunnen doorklikken naar recensies van de werken, interviews met de auteur, verfilmingen, documentaires, enzovoort.”
Heel actueel is de DBNL niet. Uit de eenentwintigste eeuw, toch alweer voor bijna een achtste voorbij, is weinig beschikbaar. Hoofdzakelijk literaire tijdschriften als Passionate, Tirade en Het Liegend Konijn en een handvol non-fictietitels als de biografie van Menno ter Braak van Léon Hanssen en een pamflet van Geert Mak. Van hedendaagse auteurs is bijna niets te lezen. Van Arnon Grunberg: alleen tijdschriftbijdragen. Van A.F.Th. van der Heijden: wat korte teksten, waaronder een acht pagina’s tellend fragment uit De tandeloze tijd. Zelfs van een oudere auteur als de onlangs overleden Bernlef, gedebuteerd in 1960, is niet één origineel werk te lezen.
De DBNL is voor het gebruik hiervan afhankelijk van de rechthebbenden. In principe werken auteurs en uitgeverijen graag samen. Slechts af en toe weigert een auteur of zijn nabestaande de opname van een al wat oudere tekst in de DBNL omdat hij denkt er nog aan te kunnen verdienen. In september 2011 sloot de DBNL de eerste overeenkomsten met uitgeverijen om hun backlist gezamenlijk te digitaliseren. Het gaat om WPG Uitgevers (waartoe gerenommeerde uitgeefhuizen als De Bezige Bij, Querido, De Arbeiderspers en Standaard Uitgeverij behoren) en Lannoodochter Meulenhoff Boekerij. Beide projecten zijn inmiddels afgerond.
Essentieel voor het succes van zo’n samenwerking is ten eerste een succesvol tegengaan van piraterij en dus inkomstenderving voor auteurs en uitgevers. In principe zijn nu nog alle titels, ook de auteursrechtelijk beschermde, vrij te bekijken en te downloaden. Het heeft volgens Klapwijk, die misbruik van DBNL-bestanden goed monitort, geleid tot niet meer dan een paar gevallen van illegaal verspreiden. Ook hebben recente horrorverhalen over de forse groei van digitaal misbruik niet tot gevolg dat auteurs minder animo tonen in het geven van toestemming of dat uitgevers gebruik maken van de opt out-mogelijkheid. Als dat al gebeurde, was dat omdat er een heruitgave kwam.
Het belangrijkste is echter dat de DBNL vanaf dit jaar een bijdrage levert aan de verspreiding van titels die in digitale vorm commercieel geëxploiteerd worden. Het is de bedoeling dat gebruikers van de honderden teksten die WPG en Meulenhoff Boekerij hebben aangeleverd, deze volledig kunnen doorzoeken en fragmenten kunnen lezen, maar dat zij de volledige tekst alleen kunnen raadplegen tegen betaling. De DBNL linkt hen dan door naar een webwinkel of naar een voorziening voor digitaal lenen van de openbare bibliotheek. Van Stipriaan: “Het voordeel voor ons is dat wij het aanbod zo completer maken en ook dit type recent erfgoed beschikbaar kunnen maken ten behoeve van onderwijs en onderzoek.”
Met het project rond Friese literatuur heeft de DBNL twee jaar geleden voor het eerst ervaring opgedaan met het faciliteren van commerciële exploitatie. Door de geringe omvang van de Friese markt komen klassiekers als It jubiljier van Simke Kloosterman (1927) niet in aanmerking voor normale heruitgave. Het geïnteresseerde publiek kon ze daarom via de DBNL-site bestellen, waarna ze on demand werden geproduceerd door de Friese print on demand-uitgeverij Elikser. Later kwamen ze ook als e-boek te koop. Het project kent naar verhouding veel succes. “In negen maanden waren de eerste duizend boeken verkocht”, zegt Van Stipriaan. “Sindsdien loopt het aardig door.”
Dit model wordt ook toegepast voor Zuid-Afrikaanse literatuur, met het in Kaapstad gevestigde NB Publishers, en in de nabije toekomst met Limburgse literatuur. Hiervoor ontvangt de DBNL een affiliate fee. Een bescheiden fee, benadrukt Klapwijk, zodat alle marktpartijen hun normale marge kunnen krijgen. “Dit zal geen grote inkomstenstroom worden”, zegt hij. ‘Wij willen zelf geen boekhandel zijn, maar derde partijen faciliteren vanuit de overtuiging dat zowel zij als ons publiek daarbij gebaat zijn. Wij merken ook uit de post dat een belangrijk deel van de vragen van het publiek gaat over: waar kan ik dit of dat boek krijgen?’

De bezoekcijfers van de DBNL bewijzen dat zij commerciële partijen een groot publiek kunnen bieden. Vanaf het begin in 2000 groeide het onophoudelijk. “De eerste jaren verdubbelde het gebruik ieder jaar”, zegt Van Stipriaan. “Ook nadat rond 2004 de hele wereld ging digitaliseren, Google voorop, hield de groei aan, maar die vlakte wel wat af naar tien procent op jaarbasis. Nadat we een nieuwe versie van de site hadden gelanceerd in 2010 en het bezoek in onze statistieken waarschijnlijk anders berekend werd, daalden de bezoekcijfers opeens veertig procent. Toen we na een jaar later voor het eerst weer goed konden vergelijken, bleken we gelukkig weer tien procent te zijn gegroeid. En het laatste jaar is het bezoek weer enorm gestegen: plus vijfentwintig procent.”
Concreet komt dat neer op: 15.000 tot 20.000 bezoekers per dag, waarvan een onevenredig groot aantal uit Vlaanderen, die relatief lang op de site blijven. Met gemiddeld tien bekeken pagina’s per bezoeker, komt dat neer op 150.000 tot 200.000 bekeken pagina’s per dag. Het totale aantal bekeken pagina’s in 2012 bedroeg zestig miljoen. “Het is alleen wat sinister dat de groei parallel lijkt te lopen met het verval van het boekenbedrijf”, zegt Van Stipriaan. “Want ik denk dat de opkomst van de tabletcomputer een belangrijke verklaring voor de recente groeispurt is. Dankzij de iPads en andere toestellen kun je voor het eerst gemakkelijk in je stoel een tekst lezen. Helaas kunnen we de verklaring niet heel goed bestuderen.”
De DBNL zou dan ook maar wat graag een gebruikersonderzoek uitvoeren. Wie zijn de gebruikers en wat zijn hun behoefte waaraan de DBNL misschien beter kan voldoen? “We weten wel op welke zoektermen bezoekers binnenkomen”, zegt Van Stipriaan. “Bij termen als ‘Dikkertje Dap’, ‘Nederlandse spreekwoorden’ en vreemd genoeg ‘hulpwerkwoorden’ staan wij bovenaan bij Google. Maar de bezoekers zelf zijn anoniem. Ja, een groot deel zijn scholieren, maar hoeveel? En met welk motief komen ze bij ons? Hoe wordt de site dan in het onderwijs gebruikt? Door welke scholen? Helaas is een goed gebruikersonderzoek buitengewoon kostbaar.”
Toch is dat niet de eerste prioriteit. Dat blijft onverminderd het opbouwen van een complete databank van de Nederlandse literatuur vanaf Hebben olla vogala – met ingang van dit jaar met extra nadruk op het vergroten van het aandeel Vlaamse literatuur in de DBNL. Ooit komen de makers er toch wel achter wie Monsieur Hawarden leest voor zijn plezier of Mensen achter de dijk bestudeert voor wetenschappelijk onderzoek. Informatie die dan zal worden gebruikt voor nieuwe functionaliteiten, om de geïnteresseerden in Filip De Pillecyn nog beter van dienst te zijn.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 1/2013)

Zie ook: 

woensdag 20 februari 2013

Arjan Peters, ‘Kreten uit een urn’: hoe zou het vroeger zijn geweest?


De literair criticus is niet dood, schrijft Arjan Peters in Kreten uit een urn. Er zijn toch nog altijd boekbesprekers die voor kranten en tijdschriften de betekenis en waarde van een boek wegen? En zolang er ook maar één lezer is die op grond van zijn recensie besluit boeken te lezen of niet, behoudt de criticus zijn invloed.
Klachten dat recensenten vroeger meer invloed hadden, wuift Peters weg. Dat zeggen alleen verbitterde zeurpieten, of hopeloze nostalgici die leiden aan het syndroom dat vroeger alles beter was. Zijn er methodes om het gezag van een criticus te meten? En dus ook of dat gezag is toe- of afgenomen? Nou dan.
Zo komt Peters tot de conclusie dat een criticus moet doorgaan met wat hij altijd doet. Een literatuur die zichzelf serieus neemt heeft dat ook nodig. Lezers zouden alleen op de pr-praat van uitgevers, boekverkopers en de schrijvers zelf af kunnen gaan – en nooit weten of een boek werkelijk waarde heeft.
Dat de criticus daarvoor moet schipperen, zoals Peters dat noemt, is niet erg. Hij werkt voor een krant die wordt gemaakt voor een groot publiek – en daarom besteedt hij ook aandacht aan publieksauteurs als Kluun en Heleen van Royen. Naast die verplichte nummers blijft er voldoende ruimte over voor eigen keuzes.
Tot zover is Kreten uit een urn een zinvol betoog – even afgezien van de flauwe humor, weinig relevante persoonlijke aanvallen en opzichtelijk karikaturale weergave van de standpunten die hij bestrijdt. Maar toch laat Peters de belangrijkste vraag nadrukkelijk onbeantwoord: hoe was het vroeger?
Het gezag van een criticus is dan niet te meten, maar hij kan toch wel iets zeggen over de mate waarin het schipperen in de afgelopen twintig jaar is veranderd? Schreef zijn krant, de Volkskrant, in Peters beginjaren ook al zo vaak over de Kluuns en Heleen van Royens van destijds? Was er net zo veel ruimte voor Literatuur met een hoofdletter? Enzovoorts.
Kreten uit een urn was waardevoller geweest als Peters een poging had gedaan om de veranderingen in de status van boekbesprekingen aan te wijzen en te duiden. Want nu doet hij alsof die er niet zijn geweest, en dat geloof ik niet.

Zie ook Elsbeth Etty en Ilja Leonard Pfeijffer over recenseren.

maandag 18 februari 2013

Het geluk van de debutant. Over Chad Harbach en Keith Gessen. (De Gids)


Chad Harbach heeft veel geluk gehad. Toen de gerenommeerde literair agenten in New York geen enkele interesse toonden voor The Art of Fielding stuurde hij het manuscript naar de 27-jarige Chris Parris-Lamb. Ondanks diens bescheiden staat van dienst als agent – hij had nog geen veertig boeken verkocht in zijn carrière – kreeg hij iedere week toch al zoveel manuscripten en voorstellen dat ook hij weinig tijd had om méér te lezen dan de begeleidende brief. Maar vooruit, hij moest het weekend erop toch het vliegtuig in en de brief van Harbach had iets charmants. Hij printte de roman en begon hem daadwerkelijk te lezen. Binnen de kortste keren was Parris-Lamb verkocht.
Het was bepaald niet de enige keer dat Harbach mazzel had. Zo veel wordt wel duidelijk uit How a Book is Born, waarin zijn vriend Keith Gessen de ‘making of’ beschrijft van de wereldwijde bestseller over honkbal. Of – in de woorden van Michael Pietsch van Little, Brown, dat de rechten van Parris-Lamb na een enerverende veiling kocht – ‘over perfectie, over streven, over jeugd, over die jaren wanneer het je werk is om alles te leren wat je kunt leren en alles te proberen te begrijpen wat je kunt begrijpen, (…) en je probeert uit te vinden wie je bent en wie je zou kunnen worden.’
Ook de toespraak, waaruit dit citaat afkomstig is, was bijvoorbeeld een meevaller. In Pietsch trof Harbach een redacteur die niet alleen zijn grote literaire reputatie aan de roman verbond, maar die ook in staat bleek om The Art of Fielding zó onder de aandacht bij boekverkopers te brengen dat zij inzagen dat het boek niet gedachteloos kon worden weggestopt in de kast ‘honkbal’. Op het invloedrijke Editor’s Buzz Panel tijdens Book Expo America in 2011 wist hij de aanwezige boekhandelaren met zijn beschrijving van de sfeer en de thematiek van het boek te verleiden om na afloop een leesexemplaar mee te nemen. En als ze eenmaal zouden beginnen te lezen...

Je vraagt je na lezing van How a Book is Born af of een debutant in Nederland ook zo veel geluk nodig heeft om door te kunnen breken. Het antwoord is zonder twijfel: nee. Chad Harbach zou zijn roman, al was die maar half zo meeslepend, moeiteloos onder kunnen brengen bij een literaire uitgeverij en nooit hoeven te vrezen dat zijn boek na verschijnen niet of nauwelijks in de boekhandel te krijgen is. Hij zou als Nederlands auteur alleen meer moeite hebben om de vertaalrechten aan tientallen landen te verkopen. Amerikaanse literatuur reist een stuk sneller over de wereld en bereikt veel meer landen.
Neem om te beginnen Harbachs curriculum vitae. Hij was voor het grote publiek de onbekende auteur die tien jaar aan zijn debuut werkte en de rechten vervolgens voor 665.000 dollar verkocht. In werkelijkheid was hij , samen met onder andere Gessen, vanaf de oprichting in 2004 redacteur van het literaire tijdschrift N+1, dat snel invloedrijk werd. Waarom nodigden uitgeverijen hem niet uit om te informeren naar zijn schrijfambities? Zelfs nadat andere redacteuren van het magazine boekcontracten kregen, lieten alle uitgevers Harbach met rust. In Nederland zou een paar goede artikelen in een opinieweekblad voldoende zijn voor een uitnodiging van een uitgever. Voor Franca Treur was zelfs één essay in nrc.next genoeg om de aandacht te trekken.
Kennelijk kunnen Nederlandse uitgevers zich makkelijker een gokje veroorloven. In Amerika doen uitgeverijen nauwelijks meer rechtstreeks zaken met auteurs. Er is zoveel aanbod dat redacteuren alleen manuscripten willen bekijken die al een stempel van goedkeuring door literair agenten hebben gekregen. Deze agenten drijven de prijs op: niet eens omdat zij ook moeten leven, maar omdat een hoog voorschot een groter commitment van de uitgeverij betekent. In Nederland daarentegen, kan een uitgever een debutant nog afschepen met een voorschot van 2.000 euro. Als een auteur een agent heeft, wordt dat wel meer, maar nog lang niet de 160.000 dollar die Gessen zelf ooit kreeg voor zijn verhalenbundel.
Dit systeem – en de druk van aandeelhouders om rendement te maken – dwingt uitgeverijen in New York commerciëler te denken. Ieder boek moet zijn geld opbrengen. Dat betekent, zoals André Schiffrin al schreef in The Business of Books (2000), dat er van iedere uitgave in potentie minimaal 40.000 exemplaren kunnen worden verkocht. Dat zijn dus geen poëziebundels of al te literaire romans. Natuurlijk kopen uitgevers die titels mondjesmaat wel in, om zich een gewenst literair profiel te handhaven, maar die boeken worden vervolgens aan hun lot overgelaten. De auteurs moeten zelf een fotograaf inhuren voor de auteursfoto op de achterflap, noteert een verbaasde Gessen.
Niet dat Nederlandse uitgeverijen idealistisch zijn. Ook hier is het systeem van interne subsidiëring, waarbij bestsellers doelbewust de publicatie van onrendabele titels mogelijk maakt, aan het verdwijnen. Ook hier nemen uitgeverijen titels in de aanbieding op die hoofdzakelijk bedoeld zijn om vertegenwoordigers tegen boekhandelaren te kunnen laten zeggen: laat die maar zitten en koop wat extra exemplaren van onze lead title in. Maar omdat het een uitgever hier betrekkelijk weinig kost om zich een literair profiel aan te meten door wat poëziebundels te publiceren, gebeurt het wel sneller.
Daarbij komt dat het voor een Nederlandse auteur – als hij eenmaal in de aanbieding staat – makkelijker is om opgepikt te worden door de landelijke media en, belangrijker, om in de boekhandel terecht te komen. In Amerika is het essentieel om een grote uitgeverij te hebben. Alleen een uitgeverij van The Big Six kan investeren in landelijke verkrijgbaarheid. Hachette, het moederbedrijf van Little, Brown, heeft vijftig vertegenwoordigers. Het aantal leesexemplaren, die met name onder boekhandelaren werden verdeeld, was maar liefst 5000. Welke independent publisher kan de gok van zo’n investering nemen?
In Nederland heeft iedere uitgever gelijke toegang tot de landelijke distributeur CB. Een aansluiting garandeert dat iedere boekhandelaar het boek makkelijk kan bestellen en dat het automatisch te koop is bij alle internetboekhandels. Bovendien zijn boekhandels, inclusief grote ketenzaken als Donner (Rotterdam) en Scheltema (Amsterdam), meer dan in Amerika geneigd een lans te breken voor debutanten. Meer dan in een Barnes & Noble, waar je struikelt over de memoires aan sporters en entertainers, voelen Nederlandse winkelmanagers nog dat zij ook een culturele opdracht hebben. Ook stiefmoederlijk behandelde Harbachs hebben dan een kans.

Of Amerikaanse auteurs ook in de toekomst zo veel geluk nodig hebben om door te breken, durft Gessen niet te zeggen. De markt verandert nu steeds meer lezers digitaal kopen en lezen, is de constatering waartoe hij zich beperkt. Individuele consumenten zullen op andere manieren dan boekhandels een selectie uit het immense aanbod krijgen voorgelegd. Uitgeverijen moeten meer exemplaren verkopen om hun omzet vast te houden als het veel goedkopere e-boek de dominante verschijningsvorm wordt. Maar welke consequenties dat heeft voor het systeem, weet Gessen ook niet.
Hij hoort dat The Big Six met elkaar fuseren tot The Big Three, om een gelijkwaardige partner te blijven voor het almaar groeiende Amazon. (Met het samengaan van Random House en Penguin is onlangs de eerste stap in dat proces gezet.) Maar hij merkt ook hoezeer iedereen in het boekenvak wordt gedreven door liefde voor het boek. Zou dat betekenen dat redacteuren van het kaliber Michael Pietsch de mammoettankers verlaten, omdat ze niet alleen lucratieve sport- en entertainmentbiografieën willen publiceren, en nieuwe vormen bedenken om lezers en schrijvers bij elkaar te brengen? De nieuwe technologieën maken ook dat mogelijk.
Het blijft instructief om de ontwikkelingen in Amerika te volgen. Bij alle verschillen dringen zich in Nederland dezelfde systeemveranderingen op. Bol.com is al de grootste boekverkoper. De omzet van het e-boek groeit gestaag: tot 2,5 procent volgens de laatste cijfers. En de uitgevers, die tastend hun weg zoeken naar de toekomst, zijn geneigd de ideeën om te overleven uit New York te halen. Kijk naar VBK – samen met WPG en Lannoo een van onze eigen Big Three. Naar Amerikaanse voorbeelden gaat dit concern in de nabije toekomst meer evenementen organiseren, een sprekersbureau voor zijn auteurs opzetten en een dienst voor uitgeven in eigen beheer opzetten.
Maar zolang literair agenten de prijs van debutanten niet opdrijven en CB garant blijft staan voor een soepele distributie, hoeft een Nederlandse auteur in de toekomst niet net zo veel geluk te hebben als Harbach om door te breken.
(Eerder gepubliceerd in De Gids, 2013/1)

zondag 17 februari 2013

Hoeveel taalapps er ook zijn, er zijn er nog veel meer te bedenken (Taalschrift)


Wat zijn er toch veel taalapps. Dat valt als eerste op als je eens gericht rondstruint op iTunes of Google Play. Neem de categorie ‘leren lezen’. Iedere ouder van een kleuter kent Letterschool van uitgeverij Boreaal – Best Educational Game 2011 bij de Best App Ever Awards en wereldwijd miljoenen keren gedownload. Maar er zijn in het Nederlands alleen al tientallen varianten.
Letterplankje bijvoorbeeld, dat met het oudhollandse Aap Noot Mies op drie niveaus woorden en klanken aanleert. Of Aap Noot Mies: niet meer dan een vrouwenstem die de woorden voorleest. Of de Letterlegger van de in Nederland meest gebruikte lesmethode Maan Roos Vis van uitgeverij Zwijsen. Of de taalapp van de ‘digitale kleuterjuf’ Juf Jannie. Of of of...
En zo is het met alle categorieën. Hoeveel varianten op Wordfeud er wel niet zijn gemaakt – door concurrerende bedrijven die een graantje willen meepikken van het succes of door welwillende amateurs in hun werkkamer thuis. Of alleen al het aantal apps waarmee je Latijn of het cyrillisch schrift kunt leren. Je bent zo een dag verder voor je ze allemaal hebt getest.
Toch is het paradoxaal genoeg zeer eenvoudig om een app te bedenken die nog niet bestaat. Als je via je smartphone West-Vlaams kunt leren, waarom dan niet ook Drents of Zeeuws of Limburgs? In de categorie dialect is weinig meer te vinden dan een app van Canvas Man over Woord, waarin je van een handvol zinnen kunt leren hoe die in 18 Vlaamse plaatsen wordt uitgesproken.
Waarom zijn de antwoorden van Taaladvies.net of het Genootschap Onze Taal op concrete vragen niet als app verkrijgbaar? Best mogelijk dat de Nederlandse Taalunie of de Genootschap Onze Taal het geld er niet voor over heeft. Maar een schat aan informatie blijft zo moeilijker bereikbaar. Vooral voor gebruikers in het buitenland die uit gezonde spaarzucht niet altijd online willen zijn, zou het een uitkomst zijn.
Hetzelfde geldt voor de functionaliteiten. In eerste instantie is de gedachte: wat kan er veel. Je eigen straattaal opnemen en zo helpen het woordenboek uit te breiden. Grappige quizjes om je Frans in het buitenland te testen. Letters natekenen op het scherm, waarna er een bowlingbaan ontstaat waarover – als je het goed doet – een bowlingbal rolt. Of scrabbelen met dertig tegenstanders tegelijk uit de hele wereld.
Maar er zou nog zo veel meer kunnen. Waarom kun je in de taalgidsen van commerciële uitgevers wel een lijst favoriete woorden en uitdrukkingen maken, maar geen eigen woorden toevoegen? In de papieren uitgaven van 100% Frans kan dat wel. Waarom kun je niet zelf hardop vragen naar het wc-papier op de camping – waarna de app je uitspraak controleert?
Het is duidelijk dat iedere extra die je kunt bedenken – voor willekeurig welke categorie – ook een extra investering nodig is, waarvan het maar de vraag is of de ontwikkelaar die terug kan verdienen. Maar toch. De meeste apps heb je na een keer wel gezien omdat ze zo beperkt zijn. Je opent ze dan pas weer als je echt een woordenboek of taaladvies nodig hebt.
(Eerder hier gepubliceerd in Taalschrift, 5 feb 2013. Zie ook gisteren.)

zaterdag 16 februari 2013

De tien beste, leukste, informatiefste of bruikbaarste taalapps (Taalschrift)


100% Taalapps
Een beetje uitgever van taalgidsen heeft ook een app om – offline – in het buitenland te gebruiken. Allemaal vertellen ze je hoe je ‘goedemorgen’ zegt in de gangbare West-Europese talen. Vaak met prettige vrouwenstem die de uitspraak laat horen. De 100%-lijn heeft de beste prijs-kwaliteitverhouding. Voor nul euro krijg je 400 standaardzinnen, een woordenlijst met 600 woorden en een serie plaatjes om aan te wijzen wat je bedoelt. (beschikbaar in iOS en Android, gratis)

BRU-taal
De doelgroep van beginnende lezers en schrijvers wordt in ruime mate bediend. Wie dat stadium voorbij is, zoekt al gauw tevergeefs een taal-app. BRU-taal wil oudere kinderen – specifiek: met een taalachterstand – helpen bij hun taalvaardigheid. De app biedt een speelse, geavanceerde en interactieve game met vijftig levels. Begeleidende docenten en logopedisten kunnen de vorderingen van het kind makkelijk bijhouden. (beschikbaar in iOS, € 5,49)

Geekspiek
Een skyscraper is een wolkenkrabber, vanzelfsprekend. Tenzij u in marketing werkt. Dan is een skyscraper een ‘online advertentie met een staand formaat, meestal 120 pixels breed en 600 pixels hoog’. Deze omschrijving is terug te vinden in Geekspiek, een app die al het jargon uit de communicatiebranche uitlegt. De omschrijving van een paar honderd woorden zakelijk en to the point. Alleen die van ‘humor’ is grappig. (beschikbaar in iOS, gratis)

Google Translate
Nog altijd de beste vertaalapp. Glashelder vormgegeven, betrekkelijk goede vertalingen en met 57 talen in de database wereldwijd te gebruiken. Met deze app kun je tekst ook omzetten in het Jiddisch, Kanada of Haïtiaans Creools. En andersom. Voor een groot aantal talen kun je een zin inspreken en de vertaling lezen. Of horen uiteraard. Wel moet je dan, in de meeste talen, een onnatuurlijke computertaal willen beluisteren. (beschikbaar in iOS en Android, gratis)

Iedereen West-Vlaams
Een enorme hit was afgelopen zomer de app van de provincie West-Vlaanderen. Met Iedereen West-Vlaams op je smartphone of tablet kunnen toeristen en zakenreizigers in de provincie de inheemse bevolking eindelijk begrijpen. ‘Olgunter’? Aha: ‘naar daar’, bedoelt de Bruggeling. En op restaurant vraag je om een ‘forsette’. Of wilde de provincie laten zien dat de taal heus niet zo moeilijk is? De eerste keer dat ik de quiz deed, scoorde ik direct 19 op 20. (beschikbaar in iOS en Android, gratis)

Letterschool
Als je toch moet leren schrijven, laat het dan leuk zijn. In deze bekroonde app leren kleuters eerst de juiste volgorde waarin je lijntjes van letters en cijfers zet, daarna tekenen ze de letter helemaal over en tot slot tekenen ze hem helemaal zelf. Iedere goed gemaakte opdracht wordt bekroond met een geinig filmpje. Als je bijvoorbeeld lijntjes van gras tekent, maait een grasmaaier alles bij succes weg. Deze app is zo leuk dat je je afvraagt of het nog wel leerzaam is. (beschikbaar in iOS, € 2,69)

Muiswerk
Natuurlijk zijn er woordenboeken als app te koop. Voor 4,99 euro heb je een Prisma woordenboek. Voor 9,99 euro een Van Dale pocketwoordenboek. En voor maar liefst 39,99 euro een Van Dale middelgroot woordenboek Nederlands. Maar waarom? Als het ook gratis kan? Muiswerk beschrijft naar eigen zeggen 40.000 woorden – een derde meer dan de Van Dale pocketwoordenboekapp. Extra’s als het vinden van anagrammen ontbreken, maar je weet wél wat ‘betalen’ en ‘gratis’ betekent. En ‘helder’ en ‘eenvoudig’. (beschikbaar in iOS en Android, gratis)

Straattaal
Ewa, mattie! Missen je rapteksten street credibility? In de app Straattaal vind je honderden termen plus uitleg. Van ‘apoe scapoe’ (kerel) tot ‘wakra’ (mooie meid). Hoewel? De app is meer geschikt om Nederlandse gangstarappers te begrijpen. Het woordenboek biedt uitsluitend eenrichtingsverkeer: straattaal-ABN. Wel kun je je eigen termen opnemen en naar de makers mailen. Wie weet staat het bij de eerstvolgende update in de woordenlijst. (beschikbaar in iOS, € 0,89)

De taalmeester
Wie een acute taalvraag heeft en alleen zijn smartphone of tablet bij de hand heeft, kan terecht bij De taalmeester. De app is al van 2009, indertijd gemaakt bij de gelijknamige serie voor de Nederlandse tv. De inhoud is niet heel uitgebreid. Maar een alternatief is er niet. En alle uitleg en adviezen zijn goedgekeurd door de Nederlandse Taalunie. Wanneer schrijf je woorden los of aan elkaar? Hoe schrijf je het euroteken? Wat is een pleonasme? Met quiz. (beschikbaar in iOS, gratis)

Wordfeud
Scrabble, Galgje, Pictionary, Lingo... Van ieder denkbaar taalspel is ook een app te downloaden. Beter gezegd: zijn er tientallen te downloaden. Maar ook al is de hype voorbij, de onbetwistbare koning van de taalspelapps blijft Wordfeud. Nog steeds verslavend voor wie eraan begint. En als je een woord niet meer weet: er zijn ook talrijke Wordfeud Help-apps te krijgen. (beschikbaar in iOS en Android, gratis)
(Eerder hier gepubliceerd op Taalschrift.org, 5 feb 2013)

Zie ook: Hoeveel taalapps er nog meer te bedenken zijn

donderdag 14 februari 2013

Vanavond ben ik net een notaris (Hugo Claus)

Geloof het of niet, lief, maar vanavond
ben ik net een notaris
die door liefde aangeraakt
zich de pleuris schrikt.

(Uit: Je buik van pimpelmees. Een bloemlezing uit de liefdesgedichten van Hugo Claus door zijn weduwe Veerle Claus, De Bezige Bij, 2013)

Zie ook hier.

woensdag 13 februari 2013

Geen feestje voor het digitaal platform (Boekblad)

Ontkurkende champagneflessen. Een feestlijk aangeklede ruimte. Lachende gezichten van alle betrokkenen – bestuursleden van de Groep Algemene Uitgevers (GAU) en de Koninklijke Boekverkopersbond (KBb), CB, ePagine, de stuurgroep, de klankbordgroep en individuele boekverkopers en uitgevers. Enthousiaste toespraken. Een bobo die met een druk op de knop het digitaal platform in werking stelt. En daarna, tot diep in de avond, een borrel met hapjes en live muziek.
Dat vindt allemaal niet plaats.
De uitgevers en boekverkopers tekenden in augustus 2011 na lang overleg een intentieovereenkomst voor de ontwikkeling van een digitaal platform, dat de ontsluiting en distributie van e-boeken mogelijk maakt. Beide partijen kozen drie maanden later uit zes potentiële ontwikkelaars CB en ePagine uit om het platform te bouwen conform een request for proposals (RFP). Daarin staan de 130 functionaliteiten geformuleerd die het digitaal platform moet bieden.
Dat suggereert dat er helemaal niets was en dat CB en ePagine op een gegeven moment een kant en klaar digitaal platform afleveren. Zo is het niet. Ontsluiting en distributie van e-boeken kon al enkele jaren via eBoekhuis. Het digitaal platform is in essentie een upgrade van dat systeem, aangevuld met een aantal belangrijke diensten. Denk aan het mogelijk maken van lezen in the cloud, het verhuren van e-boeken of de bouw van een virtuele boekenplank voor consumenten.
CB en ePagine hebben alle gevraagde diensten stuk voor stuk opgeleverd, of in ieder geval de relevantste. Begin vorig jaar werd de koppeling gerealiseerd met Apple en Kobo, waardoor uitgevers via het digitaal platform rechtstreeks aan deze partijen met een eigen ecosysteem leveren. Daarna volgde de mogelijkheid om e-boeken online te lezen, de virtuele boekenplank en, na een presentatie op de laatste Frankfurter Buchmesse, het verhuren van e-boeken.
Wat nog moet worden gerealiseerd is een tool voor het afsprakenbeheer. Uitgevers kunnen daarmee in het digitaal platform bijhouden met welke retailer zij afspraken maken, waardoor de uitgeverij niet voor elke afspraak een mail naar CB moet sturen. CB heeft hiermee gewacht tot alle diensten zijn gerealiseerd, zodat de tool niet voortdurend moet worden geüpdatet. Realisatie staat nu op de roadmap gepland voor het tweede kwartaal van 2013.
Sommige diensten die wel in de RFP stonden, zijn bewust niet opgeleverd. Het platform hoeft Blio niet te ondersteunen, nu die e-readersoftware geen succes is geworden. Het platform hoeft evenmin apps voor de Apple en Android te beheren en distribueren. Voor CB bleek dat te lastig, omdat ten eerste alleen softwareontwikkelaars zelf apps kunnen indienen en ten tweede Apple apps weigert die te veel op boeken lijken. Apple wil dat uitgevers dan Apple fixed layout of iBooks Author gebruiken.
Aan de andere kant zijn er in de stuurgroep, die namens de opdrachtgevers GAU en KBb de ontwikkeling nauw stuurt, nieuwe wensen ontstaan waar de opdrachtgevers anderhalf jaar geleden nog geen rekening mee hielden. Naast Kobo en Apple zijn andere partijen opgekomen die een eigen ecosysteem (willen) hebben.
Zo bekeken is het digitaal platform al lang af – én nooit af. Wanneer is dan een goed moment voor een feestje?

De hoofdtaak van het digitaal platform is het distribueren van e-boeken. Dat gebeurt op twee manieren. Rechtstreeks: 109 retailers, waaronder marktleider Bol.com, nemen e-boeken af van CB – inclusief de door de uitgever gewenste beveiliging. Of via eigen ecosystemen van retailers. Naast Apple en Kobo zijn er steeds meer partijen die daar voor kiezen. Dat zijn met name buitenlandse, nieuwe toetreders – Google, Nook, Samsung – maar ook Bruna en Managementboek.nl.
Het ecosysteem van Bruna is eigenlijk een soort mengvorm van beide mogelijkheden. Feitelijk blijft de boekhandelsketen aangesloten op het digitaal platform en blijft Bruna e-boeken rechtstreeks aanbieeen aan de consument. Maar daarnaast maken ze de naakte ePub-bestanden zichtbaar in een eigen app, waarin Bruna allerlei eigen extra’s kan stoppen. Zodra Bruna de goedkeuring voor deze app heeft, gaat deze live.
Het is de rol van de GAU en de KBb om het gebruik van het digitaal platform aan te jagen. De GAU stimuleert zijn leden zo veel mogelijk titels als e-boek beschikbaar te stellen. Dat lijkt te lukken: van 12.000 titels in januari 2012 is het aanbod gegroeid naar 20.000 titels. Vrijwel alle actuele titels zijn ook digitaal verkrijgbaar, alleen de backlist blijft achter. Er zijn nauwelijks uitgevers, zoals Prometheus met Ontsporing van Diederik Stapel, die papieren uitgaven nog voorrang geven.
De KBb ondersteunt boekhandels om adequaat in te spelen in de verkoop van e-boeken. Dat doet de boekverkopersbond door het thema te bespreken op leden-bijeenkomsten, maar ook door te onderzoeken welke toepassingen leden nog meer willen en vervolgens pilots op te zetten, en leden te ondersteunen bij het gebruik van het digitaal platform online en in de winkel.
Heeft deze aanpak succes? KBb vindt van wel. De internetboekhandels  en grote partijen als Libris en Bruna zijn actief met e-boeken. RDC staat op het punt te beginnen. En individuele boekhandels als Paagman en De Drukkerij onderzoeken, met hulp van de KBb, nieuwe toepassingsmogelijkheden van een digitale omgeving in de winkel. Daarentegen vraagt CB zich af waarom het zo langzaam gaat. Het afgelopen jaar zijn er nauwelijks boekhandels bij gekomen die beginnen met e-boekverkoop. De meeste nieuwe klanten zijn nieuwe toetreders zoals Qinqo.
‘Je vraagt je af of boekverkopers wachten tot het digitaal platform helemaal is uitgewerkt. Terwijl het nu al genoeg kansen biedt aan individuele ondernemers,’ aldus commercieel manager digitale media Mathijs Suidman.

Tijdens het werk aan het digitaal platform blijft het aantal afgeleverde e-boeken ieder jaar verdubbelen. In 2010 ging het om 350.000 e-boeken, in 2011 waren dat er al 740.000 en vorig jaar kwam het uit op circa 1,5 miljoen. Het is opvallend dat de nieuwkomers Apple en Kobo sinds augustus al een gezamenlijk marktaandeel hebben van 30 procent. Dat betekent dat alle andere spelers bij elkaar hun afzet niet hebben verdubbeld – die stijging is geringer dan die van de totale markt.
De groei van de nieuwkomers voedt de al vroeg geuite kritiek dat het digitaal platform vooral ten goede komt aan grote buitenlandse partijen. De consument koopt e-boeken steeds meer via tablets en smartphones. Als het aanbod van Apple en Kobo dan ook nog eens precies hetzelfde is als dat van een lokale boekhandel, heeft hij helemaal geen reden om naar de site van die boekwinkel te surfen.
Toch vindt de KBb begrijpelijkerwijs dat er geen reden is om zijn ijver voor het digitaal platform te betreuren. Want wat zou er zijn gebeurd als het er niet gekomen was? Veel boekhandels hadden dan helemaal geen e-boekverkoopmodule inclusief extra diensten als online lezen en e-boekverhuur. Veel boekhandels hadden dan helemaal geen e-boeken aangeboden. Terwijl er nu via ePagine een white label webwinkel voor boekverkopers beschikbaar is à 95 euro per maand.

Naast de distributie van e-boeken hebben CB en ePagine, zoals gezegd, extra diensten opgeleverd. Die zijn grotendeels operationeel, maar worden nog minimaal gebruikt. E-bookweb.nl is de enige partij die de consument daadwerkelijk de mogelijkheid biedt e-boeken te huren. Deze retailer kan niet meer dan twee- à driehonderd titels kan aanbieden – wel van uitgeverij Boekencentrum en clusteruitgeverij Clustereffect, maar niet één titel uit de Bestseller 60.
Alle andere boekverkopers en uitgevers kijken de kat uit de boom. Bol.com heeft veel aandacht getrokken omdat het nog geen e-boeken verhuurt. WPG idem, omdat het na een paar dagen zestig titels niet langer meer liet verhuren. Maar ook andere retailers en uitgevers doen niet mee.
Er is veel kritiek op het online lezen-platform en de huurmogelijkheden. Omdat het onderdeel conform de wens van de opdrachtgever is opgeleverd zodra het technisch mogelijk was, valt vooral op wat allemaal niet kan. Ook E-Bookweb.nl-eigenaar Lex Dröge is tevreden over de software, op een enkel detail na (in sommige documenten breken de woorden niet goed af), maar hij mist veel functionaliteiten. Alleen bladeren en de tekst vergroten vindt hij te karig.
De kunst voor de stuurgroep is, zoals ze bij GAU en KBb ook zeggen, om zich van de kritiek niet al te veel aan te trekken en proberen zo voortvarend mogelijk door te gaan. Pilots bij De Drukkerij in Middelburg moet helderder maken wat het vak precies met online lezen en e-boekverhuur wil. Eerst installeerde De Drukkerij ‘de Readingroom’, waarbij klanten in de winkel e-boeken kunnen lezen (zie pagina xx). Daarna volgt een pilot met e-boekverhuur.

Dat de pilot met e-boekverhuur bij ter perse gaan van dit nummer nog altijd niet was gestart, is tekenend voor de vertraging waarmee het hele project kampt. Aanvankelijk zou de pilot drie weken na de presentatie in Frankfurt beginnen. Begin november dus. Maar pas op het moment dat de partijen ‘deze nieuwe propositie willen aanbieden, waarvan het verdienmodel en de effecten op de eindconsument nog moeilijk in te schatten zijn’, aldus KBb-directeur Van Everdingen, ‘ga je dat in detail uitwerken. Dan blijken meer factoren van belang te zijn dan je aanvankelijk kon overzien.’
Zo ging het met zoveel deelprojecten van het digitaal platform, dat bij de lancering van de plannen eind 2011 al volledig up and running had moeten zijn. Daarna werd het april 2012. En uiteindelijk voldoet het digitaal platform nog steeds niet alle 130 eisen – voor zover nog relevant – die zijn gesteld. En alle betrokkenen geven daarvoor als verklaring: je kunt wel plannen maken, maar in de praktijk is het project zo complex en omvangrijk dat het simpelweg meer tijd kost.
Toch zijn er ook tekenen dat het vak de vertragingen aan zichzelf te wijten heeft omdat het te veel tijd nodig had om het onderling eens te worden. Zo is de virtuele boekenplank, waarop consumenten al hun aangeschafte e-boeken bij elkaar ziet ongeacht bij wie hij die heeft gekocht, technisch wel klaar, maar nog niet gelanceerd omdat boekhandelaren en uitgevers het niet eens zijn over het gebruik ervan. En Suidman van CB zegt dat de meeste tijd is gaan zitten in afstemmen met de opdrachtgevers.
De vraag is dan: is het erg? Dat lijkt mee te vallen. Misschien hadden er nu al meer e-boeken verkocht kunnen worden, maar als je kijkt naar de groei van de e-boekmarkt in omringende landen kun je daaruit niet concluderen dat Nederland achterloopt. Evenmin is er al een (buitenlandse) concurrent die bijvoorbeeld een geavanceerde huurmogelijkheid biedt. Amazon laat e-boekbezitters alleen titels uit hun eigen bibliotheek uitlenen aan vrienden.

Het gebruik van het digitaal platform kost de boekverkoper niets. De uitgever betaalt, volgens de tarievenkaart 2013 van CB, voor het leveren van een download 26,2 cent en voor het leveren aan een extern platform 25,5 cent. Daar komt voor het eerste het leveren van DRM bij: 18,6 cent (Adobe) of 13 cent (watermerking). Online lezen kost inclusief downloadlink 50 cent (met Adobe) of 38,8 cent (met watermerking). E-boek-verhuur kost 7 procent van de bruto-omzet exclusief btw.
Deze tarieven zijn gebaseerd op de gedachte dat CB en ePagine hun investering terugverdienen door de groei van de e-boekmarkt. Dat is is het afgelopen jaar ook gebeurd. En als de verwachting uitkomt dat de afzet weer verdubbelt tot 3 miljoen verkochte en verhuurde e-boeken, gebeurt dat in 2013 weer. Maar het moge duidelijk zijn dat niet alle ontwikkelde producten al geld opleveren. Het lezen in de cloud en e-boekverhuur heeft nog vrijwel geen geld in het laadje gebracht.
Bij uitgevers, die ook nog betalen voor beheer en verslaglegging, heerst volgens de GAU weinig gemor over deze tarieven – anders dan over de tarieven van fysieke distributie.

Eigenlijk geldt dat voor het hele digitaal platform. Ondanks de negatieve ervaring met de bouw van de uiteindelijk mislukte nationale titelbank, de opgelopen vertraging en de soms felle kritiek op de opgeleverde diensten, lijkt het boekenvak het volle vertrouwen te houden in het digitaal platform. Misschien is dat een goede reden om – op een moment dat de e-boekmarkt tot ontwikkeling is gekomen en alle functionaliteiten van het digitaal platform breed worden gebruikt – toch een feestje te bouwen.
(Eerder in ingekorte vorm gepubliceerd in Boekblad Magazine 1, 2013)