dinsdag 31 december 2013

1988: Salman Rushdie publiceert 'De duivelsverzen' (BOEK)


Vijfentwintig jaar geleden zag het literaire landschap er heel anders uit. Wat waren de hypes, de bestsellers en de laureaten van 1988? Aflevering 6: Salman Rushdie maakt zich na publicatie van De duivelsverzen niet druk om kritiek uit islamitische hoek.

Tot de fatwa was het business as usual voor Rushdie

Een half jaar lang was er niets bijzonders aan de hand. De vierde roman van de 41-jarige Salman Rushdie, Booker Prize-winnaar van 1981 voor Middernachtskinderen, werd direct na verschijnen op 26 september 1988 binnengehaald als een meesterwerk. De auteur drong opnieuw door tot de shortlist van de Booker Prize en hij kreeg in november de bijna even prestigieuze Whitbread Award. En dat een handvol mensen zich beledigd voelde door de roman? Ach, zoiets gebeurt zo vaak.
De duivelsverzen vertelt het verhaal van twee Indiase immigranten wiens vliegtuig vlak voor aankomst in Londen explodeert. Op miraculeuze wijze overleven Gibreel Farishta en Saladin Chamcha de ramp. Beiden hebben daarna moeite om hun leven op de rails te krijgen. Verweven in dit magisch-realistisch verhaal zijn een aantal dromen of visioenen van Farishta, waarvan Rushdie zich voor één daarvan baseerde op de mythes rondom Mohammed, de stichter van de Islam.
In essentie gaat de roman om de ervaring van de immigrant, zoals de in Bombay opgegroeide en in Oxford gestudeerde Rushdie die maar al te goed kende: de onvermijdelijke identiteitscrisis, de confrontatie met de voormalige kolonisator, de bewustwording van de relativiteit van de eigen opvattingen of juist het hardnekkiger vasthouden daaraan. Onder meer vanwege dat laatste dilemma waren Rushdie’s verwijzingen naar de begintijd van de Islam van belang.
Natuurlijk had de schrijver daarop kritiek verwacht. Zodra je over het geloof schrijft, welk geloof dan ook, reageert altijd wel een fundamentalistische aanhanger als door een bij gestoken, die zonder het boek te hebben gelezen begint te schelden. Rushdie zou zich kalm en rationeel verdedigen en dat zou dan dat zijn.
De eerste kritiek – nog voor verschijnen – wees al op de onkunde van criticasters. Op grond van een verkeerde interpretatie van de titel drongen enkele moslims bij uitgever Viking aan het boek terug te trekken. De duivelsverzen verwijst naar de Koranverzen die Mohammed niet door Allah maar door de duivel kreeg ingefluisterd. In deze verzen wordt onder andere bidden tot drie godinnen toegestaan. Zodra Mohammed doorhad dat hij was misleid, schrapte hij de verzen weer. De critici van Rushdie, die toen alleen de korte aankondiging van de roman kenden, dachten echter dat de schrijver de Koran zélf als het werk van de duivel zagen.
Ook de gedetailleerde inhoudelijke kritiek die later kwam, viel gemakkelijk te weerleggen. Toen dertien Britse advocaten van islamitische afkomst een officiële aanklacht tegen de roman indienden en daarom werden gedwongen exact aan te geven waar en hoe De duivelsverzen blasfemisch was, konden zij slechts zes punten bedenken – stuk voor stuk ‘gebaseerd op een mislezing of een theologische denkfout’, aldus Rushdie’s advocaat. Het enige effect van hun daad was dat Engeland besloot de de blasfemiewetten af te schaffen.
Het had dus allemaal over kunnen waaien. Viking kreeg boze telefoontjes van beledigde moslims. Weinig democratische landen als India, Bangladesh, Soedan, Zuid-Afrika en Sri Lanka verboden de import. Er waren zelfs enkele boekverbrandingen. Maar zulke taferelen was Rushdie gewend – al waren de protesten dit keer een stuk intenser. Indira Ganhdi, toenmalige premier van India, had hem al in 1984 voor de rechter gedaagd omdat ze zich beledigde voelde door Middernachtskinderen.
Pas toen de Iraanse ayatollah Khomenei op 14 februari 1989 de fatwa uitsprak die wereldwijd de opening van de journaals haalde, veranderde alles. Duizenden doodsbedreigingen. Demonstraties. Aanslagen op boekhandels, uitgevers en vertalers. Nog meer verboden. En voor de plotsklaps beroemdste auteur ter wereld zelf een leven met bodyguards, schuilplaatsen en aliassen. In zijn vorig jaar verschenen memoires Joseph Anton vertelt hij er alles over.
(Eerder gepubliceerd in BOEK 6, 2013)

Zie eerdere afleveringen van deze serie hier, hier, hier, hier en hier

maandag 30 december 2013

De top 10 van 2013

Vele hemels boven de zevende - Griet op de Beeck (zie hier)
Sez Ner - Arno Camenisch (zie hier)
De repetitie - Eleanor Catton (zie hier)
Apocalyps - Arnon Grunberg (zie hier)
Oorlog en terpentijn - Stefan Hertmans (zie hier)
Zoon / Nacht - Karl Ove Knausgard (zie hier)
La Superba - Ilja Leonard Pfeijffer (zie hier)
De dode arm - Allard Schröder (zie hier)
Tien december - George Saunders
Stikvallei - Frank Westerman (zie hier)

zondag 22 december 2013

Heeft leesbevordering op scholen negatieve effecten voor schrijvers? (Bibliotheekblad)

Bibliotheken werken nauwer samen met scholen. Het concept 'De bibliotheek op school' moet landelijk worden uitgerold. Krijgen auteurs daardoor substantieel minder inkomsten uit het leenrecht? Zij maken zich daar grote zorgen over.

Een onderwijsinstelling hoeft geen leenrecht af te dragen voor uitleningen via hun eigen bibliotheek. Dat staat al bijna twintig jaar in de Auteurswet. Schrijvers hebben daar onverminderd begrip voor, zegt Tanja de Jonge van de werkgroep jeugdboeken van de Vereniging van Letterkundigen (VvL). 'Scholen hebben weinig geld voor een schoolbibliotheek. Als ze ook nog leenrecht moeten betalen, komt er helemaal geen schoolbibliotheek. Dat zou in het kader van de leesbevordering ongewenst zijn.'
Maar wat als openbare bibliotheken steeds meer boeken via een schoolbibliotheek aan kinderen en jongeren uitlenen? Door de grote bezuinigingen hebben bibliotheken de afgelopen jaren vestigingen moeten sluiten. Om toch zo veel mogelijk leerlingen te blijven bedienen, is ter compensatie de samenwerking met scholen aangehaald. Dat geen leenrecht meer hoeft te worden betaald over uitleningen via een schoolbibliotheek, is een mooie extra besparing. Maar auteurs zit dat niet lekker.
Dan wordt het vanuit hun perspectief nog erger. Kunst van Lezen, een initiatief van Stichting Lezen en het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB), heeft het concept 'De bibliotheek op school' opgezet, dat de komende jaren landelijk moet worden uitgerold. De bedoeling is: leesbevordering. Maar de uitwerking, met boeken op school en een gecombineerd lidmaatschap van de schoolbieb en de openbare bieb, heeft als neveneffect dat er geen leengeld meer wordt afgedragen.
'Prachtig natuurlijk, dat op alle scholen een mooie collectie staat. Maar er lijkt geen aandacht te zijn geweest voor de consequenties die dit kan hebben voor schrijvers,' zegt De Jonge, 'Dat zien wij met lede ogen aan. Veel jeugdboekenauteurs zijn voor een substantieel deel van hun inkomen afhankelijk van het leenrecht. Bovendien is dit concept geïntroduceerd zonder met schrijvers hierover te praten.'

Om te beginnen de verschuiving van uitleningen aan leerlingen van een openbare bibliotheek naar een schoolbibliotheek. Om uit te zoeken of die werkelijk plaatsvindt, verricht Stichting Leenrecht onderzoek. 'In 2012 waren er circa 100 miljoen uitleningen, dit jaar circa 90 miljoen', zegt manager Arjen Polman van Stichting Leenrecht. 'Voor het grootste deel zal die daling te verklaren zijn door de sluiting van vestigingen. Of er meer uitleningen zijn gekomen via schoolbibliotheken weten we nog niet.'
Wel heeft Stichting Leenrecht al enkele jaren geleden alle vormen van samenwerking tussen scholen en bibliotheken uitgewerkt. Achttien verschillende vormen zijn dat. Het onderscheid is heel technisch. Levert de bibliotheek een keer per maand een wisselcollectie bij de school af? Of verzorgt de bibliotheek meer ondersteunende diensten? Kunnen leerlingen vanuit school boeken reserveren uit de collectie van de openbare bibliotheek? Enzovoorts.
Het uitgangspunt is evenwel helder. Als de school eindverantwoordelijk, hoeft geen leenrecht te worden betaald. Als de bibliotheek eindverantwoordelijk is, moet er wel leenrecht te worden betaald. Van geval tot geval beoordeelt Stichting Lezen bij wie die verantwoordelijkheid ligt. En soms verschilt hun visie dan die van de bibliotheek. 'De afgelopen jaren hebben we een aantal bibliotheken terecht moeten wijzen omdat zij ten onrechte geen leengeld afdroegen', zegt Polman.
De VvL noch Stichting Leesrecht wil daarbij beweren dat de openbare bibliotheken doelbewust leenrecht ontwijken. Het is onwetendheid. Polman: 'Wij verspreiden die matrix van samenwerkingsvormen niet. Dat maakt het alleen maar ingewikkeld. We kijken wel jaarverslagen van bibliotheken na. Stuiten we op zaken die niet door de beugel kunnen, dan zeggen we dat. Bibliotheken geven dan ook toe. Het principe leengeld te betalen stellen zij absoluut niet ter discussie.'

Dan 'De bibliotheek op school'. De auteurs en Stichting Lezen erkennen dat de bezuiniging op leenrecht een bijverschijnsel van het concept is. 'De bibliotheek op school' gaat om het bevorderen van lezen, het bevorderen van bibliotheekgebruik, het toegang bieden tot kinder- en jeugdliteratuur. Maar de bezuiniging op leengeld die het met zich meebrengt maakt het wel op z'n minst verleidelijk voor gemeenten om er bij openbare bibliotheken op aan te dringen dat ze het concept toepassen.
Is dat wenselijk? 'Wij maken ons in ieder geval grote zorgen', zegt De Jonge. 'De bibliotheek op school wordt opgezet met subsidie van de gemeente. De uitleningen moeten dus worden verantwoord naar de gemeente. Tegelijk zouden deze uitleningen niet meetellen voor het leenrecht? Ik snap niet hoe dat kan. Het uitgangspunt zou moeten zijn dat als de bibliotheek een uitlening meetelt voor subsidie, deze ook meetelt voor het leenrecht.'
Hoe de schrijvers zich zullen opstellen, hangt af van het overleg. Dat moet er eerst komen, vindt De Jonge. Als eerste stap probeert de werkgroep jeugdboeken van de VvL steun te mobiliseren. Het roept schrijvers op stelling te nemen. Ook heeft het een steunverklaring van de Werkgroep Kinderboekuitgevers, die immers dezelfde derving van inkomsten zou kunnen hebben. Ook staan overleggen gepland met Stichting Lezen en PvdA-Kamerlid Jacques Monasch.

De openbare bibliotheken ondertussen benadrukken dat de samenwerking met het onderwijs primair is gericht op bevordering van lees- en taalontwikkeling. Er is geen intentie om met ‘De bibliotheek op school’ de leenrechtverplichting te omzeilen. ‘Bibliotheken hebben belang bij een goed functionerende kinderboekenmarkt. We zijn er echt niet op uit om de inkomenspositie van auteurs te verslechteren', zegt Evert Slot die namens de VOB het dossier leenrecht beheert.
Hij wijst er op dat uit de cijfers van Stichting Leenrecht over 2012 niet blijkt dat er bij de bibliotheken sprake is van een substantiële afname van het aantal uitgeleende boeken voor de jeugd. 'Wij hebben in de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen(StOL) goede afspraken gemaakt over leenrecht en het onderwijs. Deze staan op de website van Stichting Leenrecht. In de StOL volgen we de ontwikkelingen. Mocht "De bibliotheek op school" ongewenste effecten hebben, dan wordt daar uiteraard met de rechthebbenden over gesproken’.
Ook schrijvers erkennen dat er tot nu toe geen bewijs is dat de verschuiving van uitleningen naar schoolbibliotheken of 'De bibliotheek op school' heeft geleid tot minder afdracht van leenrechtgelden. Dat blijkt uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en uit cijfers van Stichting Leenrecht. De Jonge: ‘Maar wij willen de verschuiving juist vóór zijn.’
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl) 

maandag 16 december 2013

Interview: Frank Westerman over 'Stikvallei' (BOEK)


Hoe ontstaan verhalen? Aan de hand van een mysterieuze ramp in West-Afrika probeert Frank Westerman in Stikvallei die vraag te beantwoorden. ‘Feiten veranderen de wereld niet, dat doen alleen verhalen.’

Van het ene op het andere moment was al het leven in de vallei bij het Nyosmeer in Kameroen weggevaagd. In de avond van 21 augustus 1986 stierven 1746 mensen en meer dan tienduizend dieren. Ze hebben zichtbaar gevochten voor hun leven. Toch was er geen schade. De met lijken bezaaide nederzettingen lagen er vredig bij toen in de dagen daarna missionarissen uit de omgeving en wetenschappers uit de hele wereld naar de dodenvallei trokken. Wat was er gebeurd?
Frank Westerman weet nog goed dat hij, destijds 21 jaar oud, het onbegrijpelijke nieuws zag op het NOS Journaal. ‘Ze lieten luchtfoto’s zien’, vertelt hij. ‘Een confetti van koeienkadavers in het gras op de hellingen. Opgezwollen lijken van zeboes. Niemand wist wat de oorzaak was. Normaal krijg je informatie van het journaal, dit keer gaven ze me een cryptogram. De dag erna heb ik alle kranten gekocht. Ik wilde alles weten. Massasterfte. Geen ravage. Het dal in quarantaine. Hoezo?’
Zes jaar later was zijn fascinatie voor de raadselachtige gebeurtenis nog zo groot dat hij er een documentaire voor de radio maakte. Directe aanleiding was de ontmoeting met een oude studiegenoot uit Wageningen. Zij had tijdens een stage in Kameroen gelogeerd bij pater Jaap Nielen, die als een van de eerste na de ramp bij het Nyosmeer was gearriveerd. Toen Westerman, inmiddels freelance journalist, dat hoorde – een Nederlander die er zo nauw bij betrokken was! – wilde hij direct daarnaartoe reizen.
‘Zij zat bij het radioprogramma Argos. Daarom wilden we een radiodocumentaire maken. Ik had alleen geen enkele ervaring met het medium. De VPRO bood 500 gulden als wij ervan af wilden zien. Zodat zij er een ervaren journalist heen konden sturen. Ik was zó verontwaardigd. Daarop mochten we het toch maken. Maar wel na een proefreportage, over de missionarissen in het Mill Hillklooster in Roosendaal. Die mislukte jammerlijk, omdat we de volumeknop te laag hadden gezet. Iedereen was onverstaanbaar.’

De vallei bij het Nyosmeer markeert twee keerpunten in Westermans schrijverschap. De catastrofe was het onderwerp van zijn debuut als schrijver: ‘Het goede meer’, een lang artikel op basis van zijn documentaire dat verscheen in het literaire tijdschrift Atlas. Dat richtte zich op literaire non-fictie en was in 1991 opgericht vanwege de aanzwellende belangstelling voor dit genre, waarvan Westerman in de jaren daarna misschien wel zijn prominentste vertegenwoordiger werd.
‘Al wil ik niet dat mijn werk een label draagt dat aangeeft wat het níet is,’ haast Westerman zich te zeggen. ‘Non-fictie is een non-label.’ Vandaar dat hij bij het winnen van de Gouden Uil in 2005 voor El Negro en ik pleitte voor een onderscheid tussen frictie (boeken die aan je wereldbeeld wrikken) en non-frictie (boeken die dat niet doen). ‘Of maak desnoods een vergelijkbaar onderscheid als tussen crime en true crime: verzonnen verhalen en waargebeurde verhalen.’
En nu is hij teruggekeerd naar de Nyosvallei voor een boek dat je kunt lezen als een diepgravende beschouwing over zijn eigen schrijverschap. Westerman besefte dat de ramp de perfecte gebeurtenis was om de vragen te toetsen die hij al zo lang had: Hoe ontstaan mythen? En hoe spelen zij een rol in de werkelijkheid? Hoe concurreren tegenstrijdige verhalen met elkaar? De geheimzinnige sterfte was een oerknal, die niemand kon – en kan – verklaren en daarom onderwerp is geworden van speculaties, fabels, theorieën en verzinsels.
In Stikvallei neemt hij drie standpunten in van waaruit je een verhaal over de feiten kan vertellen. Allereerst is dat het perspectief van wetenschappers – of zoals Westerman ze noemt: mythedoders. De geologen en vulkanologen kwamen zo snel mogelijk onderzoek doen. Een uitbarsting van kooldioxide dat zich had opgehoopt in het Nyosmeer, concludeerden zij, was oorzaak van de sterfte. Maar gaf vulkanische acti­viteit de stoot tot de uitbarsting of niet? Daarover bestaat tot op heden onenigheid.
Daarna komen de missionarissen aan bod – de mythebrengers. Zij probeerden al sinds het begin van de kolonisatie zieltjes te winnen voor hun ‘verhaal’. Zij gaven de dood van zo veel mensen een plaats binnen dat christelijke verhaal van beproeving en eeuwige zielenheil. Maar opnieuw: niet allemaal. Waar een jonge Kameroener die de ramp overleefde, zich hierdoor uitverkoren voelde door God, viel een missionaris bij het zien van zo veel zinloos sterven juist van zijn geloof.
Tot slot kijkt Westerman naar de Kameroeners zelf, die als schrijver of sjamaan nieuwe verhalen over de ramp scheppen. Mythemakers, noemt hij ze, die met hun toneelstukken, roddels of eigen geloofsinterpretaties proberen uiting te geven aan het immense verdriet van de nabestaanden die in sommige gevallen hun hele familie hadden verloren. Of de grieven van de Engelstalige bewoners van het gebied verwoorden die worden achtergesteld door de Franstalige meerderheid.
Gezamenlijk zetten deze drie perspectieven je aan het nadenken over de betekenis en functie van verhalen. Is de waarheid kenbaar of bestaan er alleen verhalen over de waarheid? En kunnen mensen daarom onmogelijk zonder? ‘Door drie verhalen uiteen te trekken schep ik vanzelf een vierde,’ zegt Westerman. ‘Die zin – in hoofdstuk 48 van deel twee – bedacht ik pas toen ik de drukproeven van Stikvallei corrigeerde, maar dat geeft precies aan wat ik met dit boek nastreef.’
Hij maakt dat vierde verhaal niet expliciet. ‘Ik wil geen essayist zijn. Ik wil niet betogen of prediken. Ik ben uit op het vertellen van verhalen. Daarom schrap ik in de laatste fase, in de drukproeven, soms nog hele hoofdstukken waarin ik bij nader inzien als een voice-over allerlei toelichtingen geef. De drie verhalen moeten op zichzelf staan – en daarna gaan gisten het hoofd van de lezer. Als je op mijn boek al een label moet plakken, laat het dan zijn wat in het Engels essay by reportage heet.’

Wat is het essentiële verschil tussen de twee boeken over de onverklaarbare sterfte in de Nyosvallei?
‘De eerste keer ging ik erheen om te onderzoeken wat er was gebeurd. De tweede keer ging ik terug om te horen wat erover wordt verteld. Voor het eerste verhaal was ik eerder een journalist, die primair de feiten weergeeft. Nu was ik er als schrijver die de feit voor feit uitlicht en rangschikt tot een nieuw verhaal – mijn eigen subjectieve verhaal.’

Hoe lees je twintig jaar later ‘Het goede meer’ terug?
‘Ik zie mezelf het ene fonkelende edelsteentje op het andere stapelen. Maar een edelsteentje komt natuurlijk het best tot zijn recht als hij niet omringd wordt door andere edelsteentjes. Ik wilde te veel vuurwerk afknallen. De spectaculaire feiten buitelen over elkaar. Overigens is ‘Het goede meer’ in 2008 onder de titel Stikvallei verschenen als Literair Juweeltje. Dat werkt verwarrend, maar de titel past te goed om hem nu te laten schieten.’

Van jongs af aan is Westerman gefascineerd geweest door verhalen. Wie niet, zou hij zelf bijna zeggen. ‘Eten, drinken, een dak boven je hoofd en een verhaaltje voor het slapen gaan. Daarmee voeden we, waar ook ter wereld, onze kinder­en op’, vindt hij. Maar Westermans nieuwsgierigheid ging verder. Hij was ook benieuwd naar de achterkant van verhalen. Hoe beïnvloeden die in de werkelijkheid? Een van zijn eerste pogingen tot schrijven, als middelbare scholier, ging daar al over.
‘Ik was geschokt door het idee dat de mens nooit op de maan is geweest. Dat de maanlanding was geënsceneerd door deskundige mensen uit Hollywood. Niet dat ik daarin geloofde, maar het gegeven dat het in theorie zou kunnen om de mensheid zo’n verhaal op de mouw te spelden. Dát fascineerde me. Ik heb dat uitgewerkt in een roman – meer dan twintig pagina’s zijn het nooit geworden – dat ging over het wantrouwen tegenover de dingen om ons heen: is alles wel wat het lijkt?’
Ook als correspondent op de Balkan voor de Volkskrant en Moskou voor NRC Handelsblad had hij er nooit vrede mee om simpelweg door te geven wat hij zag of meemaakte. ‘Je kan in de krant maar het halve verhaal vertellen. Wat zeg ik? Een kwart! Een flinter! Het is schieten uit de heup, heet van de naald. Goed, in de bijlagen is een hoop mogelijk. Soms kreeg ik daar twee pagina’s. Maar ik had nooit het gevoel dat die stukken hét verhaal waren over de Balkan of Rusland.’
Daarom nam hij bij beide kranten ontslag. De eerste keer om De brug over de Tara te schrijven. ‘Een boek, geschreven met een onbevangenheid die me nog steeds aanstaat, waarin ik onder woorden probeer te brengen wat ik écht had gezien.’ En de tweede keer om Ingenieurs van de ziel te schrijven, over de worsteling van naar artistieke autonomie strevende schrijvers in de totalitaire, communistische Sovjet-Unie. ‘Daarin kon ik veel kwijt wat ik niet in de krant kwijt kon: de adem, het gevoel van Rusland.’
Maar waarom wilde hij die ‘echte verhalen’ vertellen? In Ararat onderzocht hij de universele behoefte aan verhalen – in de vorm van een zoektocht naar het verlies van zijn geloof, het grootste verhaal van allemaal, en wat daarvoor in de plaats is gekomen. ‘De wetenschap ontdekt steeds kleinere deeltjes. De elementen van het periodiek systeem. Atomen. Het Higgs-deeltje. En toch blijft het bestaansraadsel intact. Een raadsel dat we alleen met onze verbeelding en verhalen kunnen proberen te beantwoorden.’
En nu gaat Westerman in Stikvallei nog dieper in op het fenomeen verhaal. ‘Waar Ararat ophoudt, begint Stikvallei’, zegt hij.

Welke conclusie heb je getrokken na je onderzoek naar de oorsprong van verhalen? Zelf dacht ik na het lezen: er is geen kenbare waarheid, er zijn alleen verhalen over de waarheid. En verhalen zijn er omdat we alleen zo met elkaar kunnen communiceren.
‘Prettig dat je het zo formuleert. Ikzelf heb, al schrijvende, een hele reeks nieuwe inzichten gekregen. Kennelijk ligt het er niet te dik bovenop welke dat zijn.’

Wat is jouw conclusie dan?
‘We verhouden ons eerder tot de voorstelling van de werkelijkheid dan tot de werkelijkheid zelf. Ons kompas daarbij is onze verbeelding – of dat nu onze individuele verbeelding is, of een collectieve, zoals het geloof. En ons enig uitdrukkingsmiddel is taal, waarmee we verhalen scheppen die weer deel uit gaan maken van de werkelijkheid en dus rechtstreeks ingrijpen in ons handelen en denken. Zo bekeken kunnen we niet zonder verhalen. Als je dan toch hét molecuul zoekt van ons bestaan, is dat het verhaal.’

Zelfs de mythedoders, moet je concluderen, kunnen de waarheid niet blootleggen. Voor beide wetenschappelijke theorieën over de sterfte van Nyos is geen sluitend bewijs. Toch wordt één theorie als waarheid geaccepteerd en als basis genomen voor beleid om herhaling van de ramp te voorkomen.
‘Ja. Dat is onthutsend. Het onderlinge geruzie van de vulkanologen brengt de beperkingen van de wetenschap pijnlijk aan het licht. Maar ik ken, door mijn achtergrond, de wetenschappelijke mores. Wat ik echt schokkend vond, is te zien hoe ver de wetenschappers gaan om hun eigen verhaal te laten triomferen. Ze maken elkaar uit voor racist. Ze lopen weg bij elkaars congressen. Zo bikkelhard kan de strijd tussen concurrerende verhalen zijn.’

Toch zoeken wetenschappers tenminste naar de waarheid. De mythebrengers en mythemakers lijken daar niet in geïnteresseerd.
‘Die staan compleet anders in het leven. Zoals de toneelschrijver Bole Butake zegt: ik weet niet wat er is gebeurd, maar ik stel die vraag ook niet. Ik stel andere vragen. Zoals: wat is de reden dat de ramp heeft plaatsgevonden? Wie heeft er belang bij? Wat zijn de motieven voor de moord op 1700 mensen? Die vragen sluiten dan aan bij het gegeven dat de inwoners van West-Kameroen Engelstalig zijn en daarom worden achtergesteld door de Franstalige meerderheid. De ramp zou dan een aanslag op hen zijn.’

Zo komen dus mythes in de betekenis van verzinsels in de wereld.
‘Ik wierp ook tegen: waarom verzin je een complottheorie? Waarop Bole zegt: het is niet onverstandig om dat te doen, het is juist verstandig – als je weet wat je hier dagelijks over je heen krijgt. Kameroen is een dictatuur, vergeet dat niet. Overigens is het toneelstuk dat hij schreef schitterend. Daarin heeft Bole ook het verhaal verwerkt dat een ziener de ramp had voorspeld. Dat vertelt iedereen in de streek rond Nyos.’

Nog een mythe die over de ramp in omloop is gebracht.
‘Voor mij als schrijver stellen die verhalen mij in de gelegenheid om te laten zien hoe de meest fantastische voorstellingen toch reëel je lot kunnen bepalen. Want je kunt verhalen wel analyseren – in termen van nut: zo hebben de mythes van Bole het nut dat ze de plaatselijke bevolking handvaten geeft om met het onbevattelijke verlies van 1700 dierbaren om te gaan – maar je kunt ze nooit uit de wereld helpen. Dat lukt je nooit.’

Waarom?
‘Mensen zoeken altijd naar betekenis. Ergens diep van binnen kunnen we wel beredeneren dat er misschien geen bedoeling is van ons leven of van het bestaan van deze wereld. Maar toch zoeken we naar patronen die betekenis geven: verhalen. De hunkering daarnaar is te groot.’

Kun je die verhalen waarin mensen geloven ook niet veranderen door waarheidsvinding – zoals wetenschappers of een schrijver als jij proberen te doen?
‘Feiten veranderen de wereld niet, dat doen alleen verhalen. Dat is een van de inzichten waartoe ik ben gekomen. Niemand verandert zijn mening zomaar als hij wordt geconfronteerd met een nieuw feit. Waarom niet? Omdat een mening bestaat uit een complex verhaal, opgebouwd uit hoe je de wereld ziet, hoe je bent opgegroeid, wie je bent. Een feit ketst daarop af. Je ontkent het, je past het in, je maakt het onschadelijk. Pas als het verhaal waarin je gelooft op langere termijn begint te veranderen – door inzichten of ervaringen die je opdoet – verandert je mening.’

Toch lijkt het me soms noodzakelijk om verhalen te veranderen. Verhalen kunnen ook gevaarlijk zijn. De complottheorieën van Bole Butake over ‘de massamoord in Nyos’ kunnen tot nieuw bloedvergieten leiden.
‘Er zijn verhalen die de loop van de geschiedenis hebben verlegd, ja. Positief: De negerhut van Oom Tom heeft de afschaffing van de slavernij versneld. Negatief: De mythe van het superieure Arische ras in combinatie met Mein Kampf heeft hele volksstammen tot moorden opgezweept. Maar wat hun effect ook is, ik wil pleiten vóór verhalen, omdat een verhaal je in staat stelt je te verplaatsen in anderen. Via een verhaal kun je je inbeelden hoe een ander dingen ondergaat. Een verhaal doet een beroep op je empathisch vermogen.’

De conclusie van Stikvallei zou kunnen zijn dat Westerman klaar is met waargebeurde verhalen. Hij heeft blootgelegd dat de kern van alle verhalen niet bloot te leggen is. Voor een schrijver van waargebeurde verhalen moet dat zijn werk zinloos maken. Van alles wat hij in de toekomst gaat opschrijven – al gaat dat over de levensloop van een opgezette neger, zoals in El Negro en ik, of de geschiedenis van een paardengeslacht in Dier, bovendier – weet hij nu: het is maar een interpretatie. Een verhaal.
Maar zo zit Westerman niet in elkaar. ‘Ik vier juist de relativiteit van verhalen’, zegt hij gretig. ‘Door de werkelijkheid te benoemen herschep je haar, dat vind ik eindeloos fascinerend.’ Hij hoeft ook niet dat ene verhaal vast te leggen dat voor altijd de werkelijkheid vastlegt. ‘Verhalen evolueren. Er zijn sterke die overleven. Andere sterven uit. Ze planten zich voort en ze muteren. Ik heb het journalistieke streven naar objectiviteit daarom verruild voor een openlijk najagen van subjectiviteit. Het is mijn verhaal, waarin ik met mijn verbeelding van de feiten gestalte geef aan de taal. In de werkelijkheid zijn nog genoeg onderwerpen te vinden die ik niet begrijp, tot op het punt waarop het me irriteert, en waarin ik me dan in wil verdiepen. Ik heb al lang een idee voor mijn volgend boek, dat in het verlengde van Stikvallei ligt.’
Hij voelt dus ook geen enkele aandrang om meer fictie te gaan schrijven – zoals het kinderboek Larski slaat alarm dat hij onlangs samen met zijn dochter Vera schreef. ‘Fictie is hartstikke leuk. Ik heb het ook langer geleden wel eens gedaan – een hoax die ik als correspondent ooit opzette. Maar waarom zou ik? De werkelijkheid is nog altijd een veel minder ontgonnen terrein dan fictie. Dat maakt het veel spannender om te doen. Zoals Michelangelo zei: het beeld is er al, ik moet het alleen nog uit het steen bevrijden.’
(Eerder verschenen in BOEK 6, 2013)

Zie ook:

zondag 15 december 2013

Des romans français: Jean Echenoz, ‘14’


Na een aantal min of meer biografische werken (Courir, over Zatopek, RavelDes éclairs over Nikola Tesla) heeft Jean Echenoz nu weer een roman gepubliceerd, 14. Een korte roman, van 125 pagina’s, over een groot onderwerp, de Eerste Wereldoorlog. Hij volgt vijf jonge mannen vanaf het moment dat zij worden opgeroepen voor het leger en één jonge vrouw die op twee van de mannen wacht. Thuis in het dorp. Met de een is zij verloofd, voor de ander lijkt ze een zwak te hebben.
De vijf kennen elkaar van het café, hoewel hun sociale achtergrond verschilt. De één is slager, de ander heeft een hoge functie in een schoenenfabriek. Anthime, de hoofdpersoon, en tevens de jongen voor wie het meisje Blanche een zwak blijkt te hebben, is weinig opvallend: Sujet de taille moyenne et au visage commun.
Dat is de kracht van het verhaal, het gaat over gewone mensen, die op een zondag een eindje gaan fietsen en dan aan het gebeier van de kerkklokken horen dat er iets ernstigs te gebeuren staat. Ze doen mee, natuurlijk doen ze mee, want iedereen doet mee. Maar vragen ze zich af waarom er oorlog gevoerd wordt en of het zin heeft wat ze gaan doen? Nee. En zo zullen talloze anderen ook gereageerd hebben en nog steeds reageren. Het lijkt of Echenoz deze vanzelfsprekendheid aan de kaak wil stellen. Hij laat zijn personages meesjokken in het 93ste regiment, vermoeid worden, gewond raken zelfs en nog erger. Dat is oorlog: meedoen omdat het van je verwacht wordt.
Ergens wordt wel door een soort alwetende verteller aangegeven dat er weinig keus is als je er eenmaal in zit, en dat bedenken de personages zich misschien ook, maar dan is het al te laat: Or on ne quitte pas cet guerre comme ça. La situation est simple, on est coincés: les ennemies devant vous, les rats et les poux avec vous et, derrière vous, les gendarmes.
Anthime ontkomt echter aan zijn onfortuinlijke noodlot: hij raakt gewond. Zonder daar direct zelf het voordeel van in te zien, wordt hij gefeliciteerd. Hij moet zijn rechterarm missen, maar is ook verlost van de oorlog. Dat is de enige uitweg om in ieder geval niet aan het front te sneuvelen.
Echenoz maakt het grote en onbegrijpelijke van de oorlog klein en overzichtelijk. Er lijkt een soort fatalisme te komen over de personages in zijn boek: het is oorlog en daar moeten we maar mee zien te leven. De titel ligt in het verlengde daarvan, of juist aan het begin. Korter kan het niet, en treffender ook niet. Ook wie zonder enige voorkennis van het boek begint te lezen, heeft het na een paar bladzijden al door. En natuurlijk is het niet 14-18, want 14 staat voor het jaar waarin het leven overhoop gegooid wordt en dat zal niet eindigen bij het aflopen van de oorlog.
De kracht van Echenoz is dat hij niet melodramatisch wordt en zich laat meeslepen. Hij blijft afstandelijk, soms zelfs met enige droge humor, zoals wanneer het vliegtuig neerstort waarin Charles, de geliefde van Blanche, zit:

... et Charles […] voit s’approcher le sol sur lequel il va s’ecraser, à toute allure et sans alternative que sa mort immediate, irréversible, sans l’ombre d’un espoir – sol présentement occupé par l’agglomération de Jonchery-sur-Vesle, joli village de la région de Champagne-Ardennes et dont les habitants s’appellent les Joncaviduliens.

Volstrekt irrelevant om te vermelden hoe de inwoners nu heten van een dorpje waar hij toen neerstortte. Of toch niet? Het is om aan te geven dat het leven doorgaat, dat het niet eindigt bij een grote oorlog, dat de mens weer opkrabbelt en verder gaat.
Dat geldt ook voor Anthime, voor wie de oorlog misschien uiteindelijk zelfs een positieve draai aan zijn leven heeft gegeven. Maar ook dat accepteert hij zonder zich er bewust van te zijn, hij maakt zich drukker om de fantoompijn in zijn rechterarm.
Een korte en krachtige roman, misschien de voorloper van een groot aantal te verschijnen boeken als volgend jaar het begin van de Eerste Wereldoorlog herdacht wordt. Maar wel een die ook dan nog alle aandacht verdient.


Zie ook besprekingen van andere romans van Jean Echenoz hier en hier.

zaterdag 14 december 2013

Het uitgeven van klassieken (5): Niels Cornelissen van uitgeverij Boom over filosofieklassiekers (Boekblad)


Fenomenologie van de geest van Hegel kreeg in april fantastische besprekingen in de kranten’, vertelt adjunct-uitgever Niels Cornelissen van uitgeverij Boom. ‘Het is een hondsmoeilijk boek. Kost vijftig euro. En toch zijn er genoeg mensen die dat kopen. We zitten nu – half september – over de duizend verkochte exemplaren. De totale oplage was 3000. We maken bij klassieken altijd voorraad voor enkele jaren. Anders kun je de investering in productie en vertaling niet terugverdienen.’
Boom heeft drie reeksen klassieke filosofie. De oudste is Boom Klassiek, die in diverse gestalten al sinds de jaren 1970 bestaat. In 2005 begon de uitgeverij met Grote klassieken en in 2008 de Kleine klassieken, waarin veel oude titels goedkoop – onder de tien euro – opnieuw worden heruitgegeven. Daarnaast geeft reeksen uit rond een filosoof, zoals de Bibliotheek Descartes, en losse titels. Alles bij elkaar ontbreekt bijna geen enkele naam uit de geschiedenis van de filosofie.
Daar is een stabiele markt voor, merkt Cornelissen. ‘Je hoort klachten dat mensen minder lezen of minder goed opgeleid zijn dan vroeger. Dat cultuurpessimisme zien wij niet terug in onze verkoopcijfers. Er is een specifiek publiek dat de uitgaven trouw blijft kopen. We zorgen ook voor nieuw publiek door te investeren in een methode filosofie voor het voortgezet onderwijs en een variant van onze filosofiebank, waarin veel teksten zijn verzameld voor het universitair onderwijs, ook voor het VO te maken.’
Wel merkt Cornelissen dat series ‘een beetje uitgewerkt’ raken. Nieuwe titels in de vertrouwde vormgeving vallen niet meer op in het aanbod. Al geldt dat minder voor de serie Kleine klassieken, die een uitgesproken hippe vormgeving hebben. ‘René van der Vooren neemt steeds een teken of motief uit het tijdperk van de auteur, die hij update naar de moderne tijd. Zo slaat hij een brug tussen de zeventiende en de eenentwintigste eeuw. Het is subtiel, maar het werkt.’
Boom heeft een voorkeur ontwikkelt voor individuele uitgaven, die met evenementen goed onder de aandacht zijn te brengen – in de eerste plaats van de pers, dat feitelijk het voornaamste marketinginstrument van de uitgeverij is. ‘De boekhandel houdt ook klassiekers minder op voorraad. Neem Over de geest van de wetten van Montesquieu. Iedere kwaliteitsboekhandel zou zo’n essentiële titel in huis moeten hebben, maar het boek wordt niet vanzelfsprekend bijbesteld.’
Een ‘evenement’ betekent ook dat Boom titels die al eens zijn vertaald sneller opnieuw vertaald – ook gedreven door de trend dat het publiek tegenwoordig eerder het volledige werk wil dan een bloemlezing. ‘Een nieuwe vertaling maakt de verschijning van een klassieker nieuws. Het is daarbij wel lastig dat de subsidies, die je echt nodig hebt voor vertalingen, teruglopen. Nieuwe titels moet ik daarom soms even laten liggen. Maar dat is dan ook weer het voordeel van klassiekers: dat kan best.’
Aan de andere kant is het uitgeven van klassiekers evenzeer een kwestie van goed de actualiteit volgen. Door de economische crisis merkte Boom een groeiende vraag naar Het kapitaal van Karl Marx. Dat publiceerde de uitgeverij dus opnieuw. ‘Je moet ook goed luisteren. Ik hoorde op universiteiten dat er vraag was naar Fenomenologie van de waarneming van Maurice Merleau-Ponty, dat ook tweedehands moeilijk vindbaar was. Een heruitgave bleek toen een goed idee.’
(Eerder verschenen in Boekblad magazine, okt 2013)