dinsdag 6 november 2012

Hun vinden dat niet bij GTST (Taalpeil)


Modieuze jongerentaal? Die komt er bij Goede Tijden, Slechte tijden niet in, vertelt hoofdschrijver Jantien van der Meer. ‘We werken zo ver vooruit. Als de scènes die we vandaag schrijven worden uitgezonden, lopen we met superhippe woorden alweer achter. Voor Nina – een jonge, bijdetijdse vrouw – hebben we daarom zelf woorden verzonnen die bij haar passen. Cappuccino noemt ze capuchon, zoenen interfacen. Zo heeft ze toch een geloofwaardig hip taalgebruik dat past bij haar karakter.’
Ondanks het verzonnen vocabulaire moet het taalgebruik in de soap zo min mogelijk opvallen. Taal is een instrument om de dramatische spanningen tussen de personages tot het kookpunt op te voeren, hun woordkeus moet daar niet van afleiden. In theorie kan onverzorgd Nederlands of overvloedig schelden een verwijdering veroorzaken tussen Bing en Sjors, maar in de tien jaar dat Van der Meer voor de soap werkt, is het Nederlands nooit gebruikt als dramatisch gegeven. Liefde of drugs zijn interessantere onderwerpen.
De vijf dialoogschrijvers die ieder één aflevering per week schrijven, hebben dan ook de opdracht om zo gewoon mogelijk Nederlands te schrijven. Middle of the road-Nederlands, noemt Van der Meer het. Iedereen uit de doelgroep van 8 tot 80 jaar moet de gesprekken kunnen volgen. ‘Het moet geen Jip-en-Janneketaal zijn,’ zegt Van der Meer, ‘maar: doorsnee. Woorden die iedereen kent. Geen gezegdes, die zijn te cliché. En niet te veel Engels. “I don’t care” kan prima “kan me niet schelen” zijn. GTST is een Nederlandse serie.”
Alle gesproken zinnen moeten grammaticaal correct zijn. ‘Toen we Noud introduceerden, de schoonzoon van Ludo die van de straat komt, zei hij dingen als: hun vinden dat. Maar daar zijn we snel mee opgehouden. Het werkte niet. De scènes draaien om hoe het mis gaat tussen Ludo en hem. Daar zoomen we op in. Als een kijker dan een personage de hele tijd verkeerde dingen hoort zeggen, leidt dat veel te veel af.’
De belangrijkste richtlijn is echter: niet grof zijn. ‘We hebben een enorme kijkersgroep,’ zegt Van der Meer. ‘We willen niemand voor het hoofd stoten. We willen niet dat iemand afhaakt omdat er wordt gevloekt – zoals er bij ons ook nooit flink wordt gezopen. We zijn een beetje braaf. Ik heb liever dat iemand zegt: “Dan stik je er maar in” dan “krijg de kankertering”. Alleen bij hoge uitzondering mag iemand vloeken. En dan nog verander ik kut altijd in stik. Dat woord klinkt is een beetje jaren vijftig, maar ik heb daar nooit iemand over horen klagen.’
Alle nadruk op de onopvallendheid van de taal houdt geen verbod op creativiteit in. Integendeel. Het taalgebruik moet helpen de twintig karakters in te kleuren. ‘Ludo is een succesvolle zakenman. Hij mag woorden gebruiken als rudiment, woorden die níet iedereen kent.’ En als Rik zijn liefde aan iemand verklaart, kunnen schrijvers niet aankomen met clichés als: jij bent de zon en de maan voor mij. ‘Iedere week kom ik wel iets tegen waarvan ik denk: mooi gevonden.’
Zo oefenen de dialoogschrijvers van Goede tijden, slechte tijden ongemerkt hun invloed uit op het taalgebruik in Nederland. ‘In een reclame voor Amstel bier noemen mannen allemaal synoniemen voor tongen. Daar zat ook interfacen bij. Daar keek ik aangenaam van op.’
(Eerder verschenen in Taalpeil, het jaarlijkse onderzoek van de Nederlandse Taalunie. Zie hier.)

Geen opmerkingen: