dinsdag 31 januari 2012

Libris: 16 op 18, Gouden Boekenuil: 14 op 20


Vrijwel tegelijkertijd maakten de jury’s van de Libris Literatuurprijs en de Gouden Boekenuil maandag hun longlist bekend. De Vlaamse pers reageerde zoals verwacht: vier Vlamingen maken kans op de Libris! Maar dat ook de Nederlandse pers zo’n regionalistische invalshoek kozen om het nieuws te duiden, daar keek ik wel van op: 14 Nederlanders maken kans op de Gouden Boekenuil! Een enkel medium berichtte zelfs: ‘maar liefst 14 Nederlanders’ etc. Het is voor het eerst dat ook de Nederlandse pers van een literaire prijs een wedstrijdje Nederland-Vlaanderen maakt. Een vooruitgang lijkt dat me niet.
Interessanter dan de nationaliteit van de auteurs vind ik zelf het volgende:
1. Op de longlist van de Libris-prijs staat niet één titel van een Vlaamse uitgever. En op die van de Gouden Boekenuil slechts twee, waarvan één de genomineerde strip van Brecht Evens. Literatuur wordt dus nog altijd vooral in Amsterdam uitgegeven.
2. Zeven titels staan op beide longlisten. Daaronder onder meer Tonio van A.F.Th. van der Heijden en Bittere bloemen van Jeroen Brouwers, die ook bij de AKO-jury hoge ogen gooiden. Van de andere vijf titels komen drie titels in aanmerking voor de komende AKO-prijs. Ik sluit niet uit dat tenminste één van deze drie de Tiplijst haalt. Zie bijvoorbeeld hier. Zo blijkt maar: er is veel meer overeenstemming tussen verschillende jury's over wat literaire kwaliteit is dat je zou denken als je alleen oppervlakkig kijkt naar de laatste zes of de winnaar.
3. En zuiver voor mezelf alleen: dat ik 16 van de 18 titels op de Librislijst al heb gelezen en 14 van 20 op de Gouden Boekenuillijst. Een van de boeken die ik niet heb gelezen is de strip, hoewel ik daar erg benieuwd naar ben.
Tot slot: uitgerekend vanavond is de eerste juryvergadering voor de AKO Literatuurprijs. Het begin van een lang eliminatieproces. Ik heb er weer zin in.

maandag 30 januari 2012

Literatuur lezen om tot inkeer te komen


Literatuur lezen om tot inkeer te komen, zoals in Vlaanderen een snelheidsovertreder is veroordeeld tot het lezen van Tonio van A.F.Th. van der Heijden. Ik vind dat een goed idee. Ik vraag me alleen af of er veel boeken zijn die in aanmerking komen om voor straf te worden gelezen.
Tonio is een schitterend voorbeeld van een geschikt boek – even los van de vraag of het daadwerkelijk het gewenste effect zal hebben bij de Vlaming die het moet lezen. A.F.Th. van der Heijden schrijft rechtstreeks, met zo min mogelijk franje, over de rouw van hemzelf en zijn vrouw nadat hun zoon op 22-jarige leeftijd bij een verkeersongeluk om het leven is gekomen. Een ongeluk nota bene waar niemand schuld aan had: de automobilist reed niet te hard en had ook niet te veel gedronken. Iedereen die te veel risico neemt achter het stuur, kan lezen wat hij de nabestaanden aandoet.
Maar andere boeken? Toen ik daarover nadacht, liep ik al snel vast. Under the volcano van Malcom Lowry beschrijft het onvermijdelijke lot van alcoholmisbruik. Enduring Love van Ian McEwan gaat over stalking. The Rotters Club van Jonathan Coe tekent de gevolgen van een terreuraanslag. Toch zou ik niet willen zeggen dat de dronkelap, de stalker of de bommenlegger na het lezen van deze boeken beseft hoe fout zijn daad is en berouw zal tonen.
De meeste literaire romans over de gevolgen van een misdaad, onzorgvuldig of moreel onjuist handelen, zijn te subtiel. Gaan over zo veel meer. Proberen ook begrip te krijgen voor de dader. Laten zien hoe diffuus het leven is.
Neem een ander boek van A.F.Th. van der Heijden: Weerborstels, het Boekenweekgeschenk van 1992. In deze novelle beschrijft hij het tragische lot van een neef van de verteller, die zich uit een mengeling van angst voor de dood, zucht naar avontuur en diepe behoefte aan roekeloosheid dood rijdt. Hij knalt met zijn motor tegen een boom. Zou je de Vlaming die te hard reed ook kunnen verplichten om Weerborstels te lezen? Ik kan me dat moeilijk voorstellen. Daarvoor is de novelle te veel een poging om een mens, in al zijn tegenstrijdigheden, te portretteren.
Anders dan Tonio zijn alle boeken over de gevolgen van misdaad, onzorgvuldig of moreel onjuist handelen ook geschreven door auteurs die er geen persoonlijke ervaring mee hadden en het naakte gegeven vooral zien als interessant filosofisch thema of extreme situatie waarmee ze menselijk gedrag kunnen exploreren.
Zou dat ook de reden zijn dat ik bij geen van de columnisten, bloggers en twitteraars die zich over het lezen als alternatieve straf hebben uitgelaten, een goede suggestie vond? Dat de meesten zich er met een grap van af maakten in het genre: lees De vertellingen van Duizend en een nacht voor wie tot drie jaar en drie maanden gevangenisstraf is veroordeeld?
Ongetwijfeld bestaan er wel tendensromans die even rechtstreeks beschrijven wat incest, moord en dierenmishandeling veroorzaakt bij de slachtoffers en nabestaanden – helaas kan ik niet op een goed voorbeeld komen. Maar juist omdat het tendensromans zijn, betwijfel ik hoe geschikt ze zijn om daders tot inkeer te brengen. De schrijvers van zulke boeken misbruiken hun verhaal om een theorie te illustreren in plaats van te proberen te tonen wat echt is.
En toch juich ik het vonnis van de Vlaamse rechter toe. Lezen kweekt empathie. Lezen slecht vooroordelen. Je verplaatst je letterlijk in een ander en dwingt jezelf, als je het boek uithebt en terugkeert in de maatschappij, rekening te houden met de ander. Hoe moeilijk dat ook is.
Misschien moet iedere veroordeelde daarom verplicht een aantal boeken lezen, ongeacht welke. Het is alleen jammer dat het lezen van literatuur dan wordt geassocieerd met straf. Er zijn al te veel mensen die na hun middelbare schooltijd die associatie hebben.

Over deze kwestie werd ik vanmiddag geïnterviewd voor EditieNL van RTL4.

zondag 29 januari 2012

Des romans français: Philippe Claudel, 'Het onderzoek'


Het kastje, het keuzemenu en het onderzoek

Voor de liefhebbers van het oeuvre van Philippe Claudel zal het misschien even wennen zijn. Het onderzoek (‘L’Enquête’, vertaald door Manik Sarkar) is geen relaas dat zich afspeelt in een realiteit die voor iedereen herkenbaar of makkelijk voorstelbaar is. De sfeer en het decor van Claudels nieuwste roman deed mij nog het meest denken aan de film Brazil van Terry Gilliam. In een stad als een ondoordringbare stenen jungle waar bovendien iedereen door de overheid in de gaten wordt gehouden, vecht de held tegen een ongrijpbare, onredelijke en onwrikbare bureaucratie.

De hoofdpersoon, een man met slechts zijn functie als naam (L’Enquêteur), moet van zijn meerdere op onderzoek uit naar een plotselinge golf zelfmoorden bij een groot bedrijf in een andere stad. Als in een verhaal van Kafka lukt het hem niet de juiste persoon te spreken en zijn onderzoek uit te voeren.
Na lang dwalen komt hij eindelijk bij de hoofdingang van het bedrijf, maar hij is te laat. Het is na negenen; hij moet de volgende dag terugkomen. Bij het hotel dat hij na lang zoeken vindt, moet hij zijn identiteitspapieren inleveren omdat het al middernacht is. Hij krijgt een immense kamer, maar met een minuscule badkamer waar hij zich met moeite in kan wurmen en waar alleen ijskoud water uit de douche komt.
Claudel parodieert met prachtige vondsten en op een lichtvoetige manier de moderne maatschappij waarin burgers van het kastje naar de muur worden gestuurd, nooit de juiste persoon te spreken krijgen en ridicule regels de orde van de dag bepalen. Zoals wanneer de Enquêteur in een café een grog bestelt:

‘“Un grog”, finit-il par lancer.
Mais le Garçon lui répondit aussiôt:
“Je suis désolé, ce n’est pas possible.”
“Vous ne savez pas faire un grog?” s’étonna l’Enqueteûr.
Le Garçon hausa les épaules.
“Bien sûr que si, mais cette boisson n’est pas répertoriée dans notre listing informatique, et la caisse automatique refuserait de la facturer.”’

Bij het bedrijf is het al niet veel anders. Als hij eindelijk de juiste persoon te pakken lijkt te hebben, Le Responsable, je mag toch aannemen dat die enige verantwoordelijkheid draagt, is het een tragisch figuur dat in tranen uitbarst omdat hij ook maar toevallig doet wat hem is opgedragen. Deze Responsable knijpt er bovendien stiekem tussenuit en laat de goedgelovige en plichtsgetrouwe Enquêteur uren wachten voor niets.
Is het dan allemaal de schuld van de moderne maatschappij, de onbereikbare overheid of enorme multinational met haar doorkiesmenu’s waardoor de bellende burger in een doolhof verstrikt raakt? Of mag je het individu ook aanspreken op zijn verantwoordelijkheid en hem oproepen tot verzet tegen zo’n overweldigende bureaucratie?
Claudel laat terecht de Enquêteur in verzet komen: hij slaat uit woede de inboedel van zijn hotelkamer kort en klein, trekt vrouwenkleren aan omdat zijn koffer verwisseld is en hij niet anders heeft en meldt zich voor de derde keer bij het bedrijf, vastbesloten zijn onderzoek door te zetten.

‘Il avait décidé de reprendre en main la situation quelle qu’elle fut. Il avait un enquête a mener. Il la mènerait. Et ce n’etaient pas quelques individus passablement deranges, un hotel impossible […] un ville hostile et une entreprise, fût-elle l’Entreprise, qui aillent triompher de lui. Saccager sa chambre, c’était affirmer sa liberté. L’Histoire, songea t’il, ne broie que ceux qui veulent bien l’être.’

De stijl direct en vlot leesbaar, zoals we gewend zijn van Claudel. Geen lange filosofische verhandelingen, maar dichtbij het verhaal, dichtbij de hoofdpersoon die worstelt met zijn opdracht, zoals in bovenstaand citaat.
De zoektocht eindigt uiteindelijk op een terrein vol containers waarin mensen blijken te zitten. De zon staat bovenaan de hemel en het is er bloedheet. Daar heeft de Enquêteur een laatste ontmoeting. Is dit de man die hij hebben moet?
L’Enquête las als het indringende verslag van een lange en spannende nachtmerrie van iemand anders en tegelijk besefte ik dat Claudel ons een maatschappij voorspiegelt waarin we soms al met een half been rondlopen. En dat is misschien nog wel beangstigender.

(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 25 oktober 2010)

zaterdag 28 januari 2012

Gerard Koolschijn - 'Geen sterveling weet' (BOEK)


De Anabasis van de vertaler zelf

In Anabasis, de eerste vertaling uit het Grieks van Gerard Koolschijn, beschrijft Xenofon de terugtocht van tienduizend huursoldaten onder zijn leiding door wat nu Irak en Turkije is. Na maanden vol ontberingen in een vijandige omgeving bereikten de Grieken huilend van geluk de zee. Thalassa! Thalassa!, riep ze. In zijn debuutroman Geen sterveling weet spiegelt Koolschijn zijn eigen leven aan deze legendarische veldtocht met happy end uit de klassieke oudheid.
Beproevingen kende de gelauwerde vertaler (Martinus Nijhoffprijs 1991) zeker. De godsdienstijver van zijn ouders, in de ban van dezelfde strenge dominee als de vader van Jan Siebelink. Een zeer ongelukkig huwelijk met een tirannieke vrouw in wie hij nooit wat heeft gezien. En de gevoelens van schuld en schaamte en, ter compensatie, een zeer sterk verlangen naar vrijheid waaronder hij veertig jaar gebukt ging. Pas na de ontmoeting met een tekenlerares op het gymnasium waar hij met tegenzin rector was (en waar hij mij Latijn leerde in de brugklas), vond hij rust.
Koolschijn presenteert Geen sterveling weet als roman, maar aan alles merk je dat het mémoires zijn. Vermoedelijk wil hij de personages beschermen die nog leven. Tegelijk legt hij zijn lezers de plicht op het boek te beoordelen naar de maatstaven van een roman. Dan faalt hij. Geen sterveling weet ontbeert een strakke structuur. Het boek telt te veel passages die voor zijn leven belangrijk zijn, maar de thematiek verwateren. De Elfstedentocht die hij reed bijvoorbeeld, of hoe zijn ouders zijn gestorven.
Aan de andere kant heeft het met nietsontziende eerlijkheid geschreven boek een ongrijpbare schoonheid. Het weglaten van de hoofdlijn, van simpele feitjes in de trant van ‘in 1971 ging ik naar Griekenland’, geeft de boek een aantrekkelijke dynamiek van elkaar snel opvolgende anekdotes waaruit als vanzelf de grote lijn opstijgt waarom het Koolschijn is te doen. En zijn trefzekere pen, geoefend door een heel leven zoeken naar het juiste woord voor het Griekse origineel, maakt iedere scène beeldend en levendig. Vooral de ruzies met zijn vrouw zijn huiveringwekkend.

Koolschijn, Gerard - Geen sterveling weet (510 p.) - Athenaeum-Polak & Van Gennep, € 19,95, ISBN 978 90 253 6900 2

(Dit is licht uitgebreide versie van de recensie in BOEK nr. 1, 2012)

donderdag 26 januari 2012

Jan Lauwereyns wint VSB Poëzieprijs met 'Hemelsblauw' (Knack)


Jan Lauwereyns kreeg gisteren voor zijn bundel Hemelsblauw als derde Vlaming de VSB Poëzieprijs, de belangrijkste poëzieprijs in het Nederlandse taalgebied.

Een verrassing was de bekroning zeker. Alles wees erop dat Anne Vegter de prijs zou krijgen. De verzamelde beroepslezers wezen voor het poëzietijdschrift ‘Awater’ haar bundel aan als beste van 2011. Voorafgaand aan het programma zoemde vooral haar naam rond in de Utrechtse Nicolaïkerk. Zij mocht van alle genomineerden de meeste gedichten voordragen en ook het applaus daarvoor was enthousiaster en hield langer aan.
Jan Lauwereyns daarentegen leek al blij te zijn dat hij was genomineerd. Timide betrad de 42-jarige neurowetenschapper, even overgevlogen uit zijn woon- en werkplaats Fukuoka, als eerste van de vijf genomineerden het podium. Aarzelend droeg hij enkele fragmenten voor uit ‘Parabel voorbij de regenboog’ en ‘Zoals vuur vuur uitademt’. En toen hij, zoekend naar een nieuw fragment, werd verrast door het applaus, ging hij maar snel weer zitten.
Toch besliste de jury in zijn voordeel. Hemelsblauw, dat ook al was genomineerd voor de Herman De Coninckprijs, overtuigde het meest omdat de jury, na het vaststellen van de shortlist in oktober, in deze bundel steeds ‘andere en nieuwe aspecten vond: humor en lyriek, het verweven van werelden en wereldbeelden, lef en ook elegische stilte, die parabolisch en toch niet moralistisch is en die geslaagd is in het in combineren van wetenschap en poëzie.’
Jan Lauwereyns was overdonderd. ‘Ik sta een beetje te trillen’. Als een schooljongen luisterde hij op het podium naar de lofzang van juryvoorzitter Kathleen Ferrier te ondergaan. Onwennig liet hij zich door haar omhelzen. Daarna dankte hij iedereen die hij kon bedenken. ‘Anne Vegter had voorgesteld om de vijf dichters allemaal als winnaars te beschouwen’ zei hij tegen zijn collega’s – naast Vegter: Willem Jan Otten, Erik Spinoy en Peter Ghyssaert. ‘Laat ik me daar bij aansluiten.’
En toen zorgde Lauwereyns onverwacht alsnog voor het hoogtepunt van de avond. Hij droeg de tweetalige versie voor zijn gedicht ‘Addertje zonder kop’ uit de bekroonde bundel, zoals die in 2009 als aparte uitgave is verschenen bij Druksel. Daarin vertelt Lauwereyns, regel voor regel afwisselend in het Nederlands en de Japanse vertaling, over de intrigerende en fascinerende adder zonder kop die hij ooit vond in de tuin waar hij toen woonde.
Niet alleen klonk het mengsel van Japans en Nederlands uitermate bezwerend, het was ook een treffende metafoor voor de poëzie, lichtte Lauwereyns toe. ‘Wat is de essentie van deze vondst? Dat je denkt over iets wat er niet is: dat kopje. En dat is volgens mij de kern voor veel poëzie.’

(Gepubliceerd op Knack.be, 26 jan 2012)

woensdag 25 januari 2012

Interview Joke van Leeuwen: ‘alle initiatieven helpen om poëzie onder de aandacht te brengen’ (Bibliotheekblad)


Joke van Leeuwen schreef dit jaar de gedichtendagbundel. Na onder meer Judith Herzberg, Gerrit Kouwenaar, Hugo Claus en Remco Campert is de dichter, schrijfster, illustrator en performer de dertiende auteur in deze inmiddels zeer prestigieuze reeks. Half in de zee van Joke van Leeuwen is vanaf donderdag 26 januari voor 2,50 euro te koop.

Wanneer werd u gevraagd om de gedichtendagbundel te schrijven?
‘In augustus. En in november moest het af zijn, ik had dus betrekkelijk kort de tijd om hem te schrijven. Ik heb alles opzij geschoven om het voor elkaar te krijgen. Ik blijf toch schaven en doen.’

Zijn alle gedichten wel nieuwe?
‘Ja. Op één na: ‘Snorkelen’, dat is een bewerking. Dezelfde gedachte was ooit een strofe in een ander gedicht. Het is ook de bedoeling van de bundel dat er alleen nieuwe gedichten in staan. Ik had zelfs vijftien gedichten gemaakt, maar omdat ik vond dat alles een associatief verband moest hebben – met elkaar en met de titel – zijn er een aantal afgevallen.’

Heeft u zich ook laten inspireren door het thema ‘stroom’?
‘Je kan er alle kanten mee op. Een gedachtestroom is ook een stroom. Maar ik heb me er niet direct door laten inspireren. Dat hoefde ook niet. Heel prettig, dan kon ik vrijelijk mijn hoofd open zetten.’

Wat is het associatief verband dat de gedichten moesten hebben?
‘De titel suggereert twee werelden. Of iets tussen twee werelden die bij elkaar horen. Dat sluipt er bij mij altijd vanzelf in. Ik ben zelf iemand uit twee werelden. Omdat ik als kind naar België kwam, maar ook omdat ik beelden en teksten maak. Dat heeft al mijn werk sterk beïnvloed. Daarom zie je steeds het niet vanzelfsprekend kijken en dat soort grappen.’

Daarom bevat Half in de zee ook beelden?
‘Ja. Dat doe ik altijd: scraperboard-beelden, een verouderde techniek die hetzelfde effect geeft als linosnedes en houtgravures. Zoals ik in mijn gedichten woorden die iedereen gebruikt in mijn eigen vorm giet, zo ga ik in mijn beelden uit van iets herkenbaars – een jas of een stoel – dat ik een eigen draai geef. Het zijn geen illustraties, maar beelden die associatief met de bundel te maken hebben.’

Is het schrijven van de gedichtendagbundel inmiddels een vergelijkbare eer als het schrijven van het Boekenweekgeschenk?
‘Wel in plezier om ervoor gevraagd te worden. Het is een eer. Alleen in oplage is het niet vergelijkbaar. In verhouding met de honderdduizenden van het geschenk is de 15.000 van deze bundel van een andere orde. Het is wel veel voor een gedichtenbundel, doorgaans verkoop ik van mijn bundels een paar duizend exemplaren.’

Ziet u de bundel ook als een promotiemiddel voor uw poëzie?
‘Dat moet ik nog afwachten. Het is uiteraard een mogelijkheid om op grote schaal mijn gedichten aan te bieden. Ik heb het deze week ook druk. Aan de andere kant is er altijd wel belangstelling. Ik word vaak gevraagd voor festivals of projecten. Ik ben ook stadsdichter van Antwerpen geweest.’

Wat is druk? Wat doet u bijvoorbeeld op gedichtendag?
‘Ik ben ’s ochtends in Brussel, dan te gast bij de Vlaamse openbare omroep en ’s middags in Rotterdam. De dag ervoor heb ik hetzelfde dubbelprogramma. En woensdagavond ben ik bij de uitreiking van de VSB Poëzieprijs om te kijken of de winnaar van mijn voorkeur de prijs krijgt: Anne Vegter.’

Nu is er ieder jaar discussie over gedichtendag: of het is mooi dat er één dag landelijk aandacht is voor poëzie of het is slecht dat die aandacht een excuus is om de rest van het jaar niets aan poëzie te doen. Hoe staat u in die discussie?
‘Gedichtendag is een manier om aandacht te geven aan poëzie. Dat vind ik positief. Poëzie blijft misschien een marginale bezigheid, maar alle initiatieven helpen om poëzie onder de aandacht te brengen en om mensen af te helpen van vooroordelen dat poëzie zweeft en moeilijk is. Poëzie kan je met veel plezier en een open mind ondergaan.’

Had u dat ook in gedachten bij het schrijven van de bundel?
‘Nee. Ik heb gewoon werk gemaakt zoals ik dat altijd maak: helder, maar wel gelaagd.’

Vind u bibliotheken actief in het organiseren van poëzie-evenementen?
‘Naar mijn eigen ervaring wel. Meer in Vlaanderen dan in Nederland, maar er gebeurt behoorlijk wat. Soms geven ze er een speelse vorm aan: slam-achtig of zo, maar daar heb ik niets tegen. Laat bibliotheken maar doen. Ik ben toch ook iemand die graag op het podium staat.’

De bibliotheek is een belangrijk instituut dus.
‘Instituut, dat vind ik zo’n groot woord. Maar als een bibliotheek wat doet, ben ik daar blij mee. In Antwerpen wordt het vaak gekoppeld aan wat de stadsdichter doet. De Permeke bibliotheek heeft een gedicht van Bart Moeyaert op de muur aangebracht en ook mijn eerste gedicht als stadsdichter – een virtueel gedicht – werd lang geprojecteerd.’

Houden bibliotheken ook hun poëziecollectie op peil?
‘De Permeke bibliotheek, waar ik zelf kom, heeft een ruime keuze, al mis ik soms wat. Je ziet wel tekenen dat de aandacht voor poëzie minder wordt. Ook voor kinderpoëzie. Zo maakt uitgeverij Querido ieder jaar een bloemlezing met kinderpoëzie, die ze poëziespektakel noemen. Een goed initiatief. Of moeten dichters hun werk in verzamelbundels brengen omdat er geen ruimte meer is voor eigen bundels? Maar voor je kan zeggen of er meer of minder aandacht voor poëzie is, moet je dat eigenlijk eerst goed bestuderen, vind ik.’
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl, 26 jan 2012)

Nog meer Joke van Leeuwen:
- Interview naar aanleiding van 'Feest van het begin'
- De expositie die zij inrichtte in Meermanno

maandag 23 januari 2012

De twaalf discipelen getuigen van Hella Haasse (Knack)

Bewonderend, zonder te vervallen in hagiografische ophemeling. Hella Haasse kreeg gistermiddag in Den Haag een waardige hommage.


Hella Haasse stond op een afscheid in kleine kring, vertelde haar dochter Marijn van Lelyveld aan het publiek in de afgeladen grote zaal van de Koninklijke Schouwburg. Maar toen de grootste naoorlogse schrijfster van Nederland op 29 september op 93-jarige leeftijd overleed, kreeg de familie zo veel reacties van collega’s, kennissen en bewonderaars die haar een laatste groet wilden brengen, dat het plan voor een Hella Haasse-hommage ontstond.

Gisterenmiddag was het zover. Als onderdeel van het internationale literatuurfestival Writers Unlimited getuigden twaalf schrijvers en critici – de ‘twaalf discipelen’, kon presentator Pieter Steinz niet nalaten te zeggen – van hun bewondering voor een hartelijk mens en een erudiete schrijfster.

Jongste dochter Marijn vertelde hoe blij ze was dat ze een andere achternaam had. Als jong meisje had ze meegemaakt hoe haar moeder in winkels werd aangeklampt en fans haar vroegen een handtekening te zetten op kassabonnetjes. Maar daarom kon ze later óók, als docente Nederlands, haar leerlingen ongegeneerd doorzagen over het werk van haar moeder. En daar samen met haar over napraten. ‘Ademloos en verbijsterd luisterde ze naar de antwoorden. En naar wat ik durfde te vragen.’

Recensent Arjan Peters van de Volkskrant haalde herinneringen op aan de interviews die hij haar afnam. ‘Harry Mulisch zei dat hij het raadsel wilde vergroten,’ zei hij, ‘maar hij vergrootte vooral zichzelf. Wat hij wilde, deed Haasse: het raadsel vergroten. Zo raakte ik ervan doordrongen dat feiten nooit zonder fantasie kunnen en dat ik zelf ook nooit zonder verbeelding kan bestaan.’

Schrijfster Marjolijn Februari betreurde dat ze Haasse op gezamenlijke borrels van de uitgeverij nooit had durven vertellen hoezeer ze haar bewonderde. Daar had ze spijt van. Maar toen ze opnieuw De meester van de neerdaling uit 1973 had herlezen, vond ze het toch beter dat ze op afstand was gebleven. Iemand die tegelijk zo onnozel en zo sluw schrijft. Iemand die met zo weinig bombarie en aplomb én zo slim schrijft. Zo iemand is engel én duivelin, in wier vangnetten je niet moet vallen.

Langzaam ontstond zo een fragmentarisch maar panoramisch beeld van wie Hella Haasse was en waarom haar werk zo de moeite waard is. Werk dat uiteraard ook ten gehore werd gebracht. Willem Nijholt las een aantal fragmenten uit haar romans voor. Loes Luca bracht drie weinig bekende cabaretteksten die Haasse in de jaren veertig schreef. De subtiliteit gaf de teksten iets gedateerds, maar in de handen van een groot comèdienne ontlokten ze nog altijd een lach.

Opvallend was wel hoeveel sprekers de mythe probeerden te ontzenuwen dat Hella Haasse zo bescheiden was. Zeker, ze wilde niet ‘de koningin van de Nederlandse letteren’ worden genoemd. Maar ze was ze zich wel degelijk bewust van haar kwaliteiten. ‘Ze wist heel goed dat ze in het buitenland tot de grote drie behoorden die daar bekend waren: Mulisch, Nooteboom en zij’, zei Rudi Wester die vroeger de Nederlandse literatuur in het buitenland promootte.

Haasse’s redacteur van de laatste jaren, Patricia de Groot, memoreerde dat de schrijfster zelfs van boeken die ze vijftig jaar geleden schreef nog iedere zin precies kon inkleuren. Hoe die in het boek paste, welke scène eraan vooraf ging en hoe het verhaal doorliep. ‘En dan besloot ze, op een toon die geen tegenspraak duldde: “ik moet zeggen, bepaald niet onaardig geschreven; eigenlijk een verdomd goed boek.”’


(Gepubliceerd op Knack.be, 23 jan 2012)

zondag 22 januari 2012

Het ISTC-nummer: ‘Super-ISBN’ koppelt verschillende edities van zelfde werk (Boekblad)

Uitgeverijen kunnen vanaf nu het ISTC-nummer aanvragen. Dit ‘Super-ISBN’ koppelt verschillende edities van hetzelfde werk. Het voorkomt nee-verkoop – zeker wanneer het aantal edities in dit digitale tijdperk verder blijft groeien.


Stel: een klant zoekt in een boekhandel tevergeefs naar een boek. De boekverkoper kijkt in het systeem en ziet dat de pocket – de meest recente editie die hij zich kan herinneren – is uitverkocht. Helaas. Maar wat als hij in het systeem direct alle andere edities van hetzelfde boek terugvindt? Dus ook de filmeditie (onder de afwijkende titel van de film), het e-boek en de grootletterversie. Grote kans dat een van die edities nog wel te krijgen is. Zo kan de klant het boek toch aanschaffen.

Het ISTC-nummer dat nu wordt geïntroduceerd in Nederland en Vlaanderen, maakt dat mogelijk. ISTC staat voor International Standard Text Code en koppelt alle versies van een en hetzelfde werk. Dat zijn er tegenwoordig veel. Dertig jaar geleden waren er hooguit een handvol verschillende edities van een bestseller, van Kluuns Komt een vrouw bij de dokter zijn het er al meer dan tien: de 10 euro-editie, de gebonden editie, de makkelijk-lezeneditie, de jubileumeditie, de filmeditie, enzovoort. In de Engelse taal kan het aantal uitgaven door de verschillende uitgaven per land zelfs oplopen tot een veelvoud daarvan.

Het ‘super-ISBN’ biedt meer voordelen dan alleen het voorkomen van een onterechte nee-verkoop. Uitgevers kunnen beter analyseren hoe goed een boek verkoopt dat tegelijkertijd in meerdere uitvoeringen op de markt is. Het is goed denkbaar dat GfK in de toekomst niet alleen het materiaal levert voor de Bestseller 60 op ISBN-niveau, waarin regelmatig tegelijkertijd de paperback en de gebonden uitgave van een goedlopend boek staan, maar ook een Bestseller 60 op ISTC-niveau.

Ook stelt de code uitgevers in staat nieuwe businessmodellen uit te proberen in het digitale tijdperk, vertelt de Britse senior manager Julian Sowa van Nielsen voor registratiediensten zoals ISTC. ‘Als een uitgever een teaser van een e-boek wil verkopen of dit boek opdeelt in aparte hoofdstukken en die los verkoopt of via een abonnementenmodel, dan moeten al die verschillende mogelijkheden een aparte code hebben. De ISTC-code houdt ze vervolgens bij elkaar.’


Meta4Books

De geschiedenis van de International Standard Text Code gaat terug tot voor de eeuwwisseling. Het duurde echter tot 2009 voor de standaard was beschreven en goedgekeurd door de International Organization for Standardization. Vlak daarvoor hadden de bibliografische bureaus Nielsen en Bowker samen met de internationale auteursrechtelijke federaties IFRRO en CISAC het internationale ISTC-agentschap opgericht. Inmiddels zijn er tien lokale agentschappen. Meta4Books, het vroegere Boekenbank, is al een jaar geleden erkend als agent voor Nederland en Vlaanderen. Bureau ISBN is dat onlangs voor Nederland.

‘Wij kwamen met het ISTC-agentschap in aanraking via Arrow Plus’, legt directeur Jef Maes van de stichting Meta4Books. ‘Dit is een Europees project om wezenwerken te digitaliseren, gedragen door nationale bibliotheken zoals in Nederland de KB. Om de rechthebbenden te kunnen achterhalen wordt niet uitgegaan van een boek, maar van het werk dat diverse verschijningsvormen kan hebben gekend. Ook daarvoor is het ISTC-nummer van belang.’

De code bestaat uit zestien letters en cijfers. Bijvoorbeeld: A08 2012 12B4A105 7. De eerste drie tekens verwijzen naar het agentschap dat het nummer uitgeeft. Voor Meta4Books is dat A08. Daarna volgt het jaartal van uitgave: 2012. Vervolgens komen acht tekens die de unieke code van het werk bepalen. Omdat deze automatisch wordt gegenereerd door het ISTC Agentschap, kunnen uitgevers niet, zoals bij ISBN’s, van tevoren een lijst krijgen. Tot slot volgt een controlegetal.

Vooralsnog is het nummer nog maar weinig te vinden in boeken. Wie bijvoorbeeld online in de database van het internationaal agentschap zoekt op ‘war’ vindt niet meer dan negentig Engelstalige en 29 Duitstalige titels. De meeste zijn recente uitgaven, een enkel nummer verwijst naar een titel uit de backlist. The Red Badge of Courage. An episode of the American Civil War van Stephen Crane (A03 2010 0000008E 4) dateert zelfs van 1895.

‘Volgens mij doet nog geen enkel agentschap iets met de ISTC-nummers’, zegt Sowa van Nielsen dat bijna twee jaar geleden begon met het uitgeven van nummers. ‘Een klein aantal uitgevers registreert nummers. Wij wachten tot we voldoende coverage hebben voor we ermee naar buiten treden. Daarmee zitten we in de kip en het ei-spagaat. De uitgevers maken het aanvragen van nummers pas een prioriteit als ze direct voordeel zien. Maar dat zien ze pas als wij voldoende nummers hebben.’


Voordeel

In Nederland en Vlaanderen zou dat wel eens anders kunnen lopen. Meta4Books begint deze maand met het toekennen van ISTC-nummers. Bureau ISBN volgt niet veel later. En uiterlijk in maart wil Centraal Boekhuis de mogelijkheid hebben gerealiseerd om het nummer in CB Online op te nemen. Uitgevers die de moeite nemen werken te registreren zullen dan direct het potentiële voordeel kunnen genieten zoals beschreven in de eerste alinea van dit stuk.

‘Tegelijk met de bouw van het Digitaal Platform wordt het titelbestand verbeterd’, legt manager digitale diensten Mathijs Suidman van CB uit. ‘Technisch staat dat er los van, maar strategisch is het wel van groot belang. De titelinformatie is dé verkoopkans voor digitale boeken, die immers niet in de winkel liggen. Daarom leggen we een koppeling met de KB en onderzoeksbureau van bibliotheken OCLC om de auteursnamen consistent te krijgen en aan te vullen. Daarom leggen we een koppeling met de ISTC-databank.’

Uitgevers kost het in 2012 bovendien niets om ISTC-nummers aan te vragen voor de gehele backlist én nieuwe titels. Het eerste jaar betalen de Vlaamse Uitgeversvereniging en de Groep Algemene Uitgevers een eenmalige bijdrage van 3800 euro om hun leden gratis nummers te laten aanvragen. Daarvoor geldt een maximum van 4000 titels per uitgeverij. Vanaf 1 januari 2013 vraagt Meta4Books – aan leden van Boek.be en NUV – 2000 euro voor toekenning aan een volledig fonds en 10 euro per titel (exclusief btw).

‘De GAU heeft met dit voorstel ingestemd om een inhaalslag te kunnen maken’, zegt secretaris Paula Vrolijk van de GAU. ‘Wij willen dat de markt heel snel vertrouwd raakt met ISTC-codes. Als we ervoor zouden kiezen om alleen voor nieuwe titels een ISTC code in omloop te brengen, dan duurt het langer voordat de code effectief gebruikt zal worden in het vak. We zien een groot voordeel in het gebruik van de code door de opkomst van alle nieuwe uitgavesoorten (zoals e-boeken). Als de hardback niet meer voorradig is, maar de klant ziet dat bijvoorbeeld het e-boek wel beschikbaar is, dan zorgt dat voor een extra stimulans om het boek toch te kopen.’


De uitgevers die binnenkort een ISTC-nummer willen aanvragen, kunnen in Vlaanderen terecht op de site van Boekenbank waar ook de aanmeldformulieren voor ISBN’s te vinden zijn. In Nederland is Bureau ISBN de aangewezen plek voor uitgifte van ISTC-nummers. Over de exacte procedure voeren Meta4Books, Bureau ISBN, GAU en CB nog overleg. In ieder geval zeggen Maes en Suidman het voor de uitgevers zo makkelijk mogelijk te willen maken. Daarom zoeken beide partijen samenwerking in de backoffice.

In ieder geval wordt na controle van de aanvraag, het nummer toegekend en opgenomen in de database. ‘Dat wordt geëxporteerd naar wie maar wil’, vertelt Maes. Meta4Books zelf zal de gegevens gebruiken voor Boekenbank. Consumenten die op een titel zoeken, krijgen dan – als het een ISTC-nummer heeft – automatisch andere edities te zien. ‘Wij hebben net een contract gesloten met iContact om de software aan te passen zodat we meer metadata, zoals deze code, aan titels kunnen toevoegen’.

Onder de categorie ‘wie maar wil’ vallen nu al partijen als Bol.com, het Amerikaanse Amazon.com dat een Nederlandstalige site voorbereidt, en een aantal fysieke boekhandels. Maes: ‘De grote jongens willen hier absoluut mee aan de slag gaan. De boekhandels hebben meer tijd nodig, omdat er aanpassingen in het lokale systeem nodig zijn. Tite-Live bijvoorbeeld moet hun systeem nog aanpassen.’

Voor Bol.com zou het ISTC-nummer de kwaliteit van de eigen databestand vergroten, bevestigt category manager Pam Brosens de belangstelling van Bol.com. ‘Wij hebben nu een soortgelijk systeem dat we zelf hebben ontwikkeld. Composities, of families, noemen we dat. Maar de uitgever weet beter dan wij of een product echt een andere editie of een nieuw product is. Als we het zelf doen, kan het wel eens misgaan. En omdat het productaanbod zo groot is, is dat haast niet te controleren.’


(Gepubliceerd in Boekblad nr. 1, 2012)

vrijdag 20 januari 2012

Over een voorganger van BOEK

In november 1935 krijgt Han de leiding over Den Gulden Winckel. Dit geïllustreerde tijdschrift […], in 1902 opgericht om het ‘rechtstreeksch verkeer tusschen boekenkenner en boekenvriend, liefde tusschen hen en de voorwerpen hunner minne levendig te onderhouden’, was ooit bedoeld als goedkoop informatief tijdschrift over boeken. […] Doordat het eerste nummer indertijd in tienduizenden exemplaren is verspreid over wachtkamers, hotels en koffiehuizen, kreeg het blad ruime bekendheid. Bij het vijfentwintigjarig bestaan constateerde de uitgever tevreden dat het tijdschrift mooier, luxer en duurder (90 cent) was geworden dan hem voor ogen had gestaan. Dankzij de vormgeving met veel foto’s en illustraties was het een echt publiekstijdschrift geworden, breed van opzet en gevarieerd van inhoud. Aan ‘stelselmatige afkeuring, hoe venijnig of vernuftig ook’, doet Den Gulden Winckel in principe niet. ‘Loyale kritiek is onze spreuk, de eenig-bestaanbare voor den normalen mensch.’

(Uit: Han G. Hoekstra. Biografie – Joke Linders & Janneke van der Veer, Ambo, 2011)


Toen BOEK in 2003 begon, dacht ik: eindelijk. Een blad over boeken gericht op een groot publiek dat wel regelmatig een boek leest maar niet de boekenbijlagen van NRC Handelsblad en de Volkskrant op de voet volgt, had er lang moeten zijn. Maar uit de biografie van dichter en journalist Han G. Hoekstra blijkt maar weer: er is niets nieuws onder de zon. BOEK kent wel degelijk voorgangers. Den Gulden Winckel heeft het zelfs zo’n veertig jaar uitgehouden, tot de papierschaarste in de oorlog de uitgever dwong het blad op te heffen. En daarna zijn er natuurlijk ook nieuwe pogingen ondernomen. Dat zulke bladen vervolgens vergeten zijn, komt omdat ze anders dan literaire tijdschriften als De Nieuwe Gids of Forum, die fungeerden als het medium voor een nieuwe generatie auteurs, geen rol in de literatuurgeschiedenis hebben gespeeld.

Overigens: een roman of verhalenbundel ‘afkeuren’ kan in BOEK wel. Als een auteur ondermaats werk aflevert, moet dat gezegd worden. In weerwil van het parool van Den Gulden Winckel deed Han G. Hoekstra dat uiteindelijk ook. De literatuur was hem te dierbaar om er kritiekloos laffe stukjes over te schrijven.

woensdag 18 januari 2012

Chris Haugthon - 'Mama kwijt'


De Nationale Voorleesdagen zijn vandaag begonnen. Tal van BN’ers hebben weer voorgelezen – ik neem aan in de meeste gevallen Mama kwijt van Chris Haugthon, het prentenboek van het jaar. Ook AKO Literatuurprijs-voorzitter en burgemeester van Den Haag Jozias van Aartsen? Ik kan dat op internet niet zo snel vinden. (Wel vorig jaar.)
De eerste keer dat ik met deze jaarlijkse traditie in aanraking kwam was in 1997. Ik liep stage bij de Haagsche Courant en schreef een verslag over toenmalig minister van Landbouw, die ergens in Den Haag – in de buurt van de Schenkkade, herinner ik me – bij een kinderdagverblijf of kleuterschool voorlas. Jozias van Aartsen dus. In die dagen heerste een grote varkenspestepidemie, dus Van Aartsen had een boekje uitgekozen over varkens. Kon de associatie ‘Van Aartsen + varkens’ eindelijk ook iets positiefs oproepen. Ik heb het stukje ter plekke geschreven en via de telefoon van het kinderdagverblijf gedicteerd op een bandje, waarna het op de redactie werd uitgetikt en het diezelfde dag nog in de krant meekon. Het klinkt alsof ik over de jaren vijftig praat, maar zo ging dat in 1997 nog steeds.
De recentste keer dat ik de Nationale Voorleesdagen meemaakte, was natuurlijk vandaag. Ik heb Mama kwijt vanochtend voorgelezen op de groep van mijn zoon. Erg leuk om te doen. De vrolijkheid van 'Mama kwijt' droeg daar zeker aan bij. Chris Haughton volgt een beproefd verhaalstramien dat je in duizenden peuterboekjes tegenkomt, maar werkt het wel met gevoel voor humor en timing uit. Eekhoorn zoekt de mama van kleine uil die uit zijn nest is gevallen. Het is geen beer, geen haas en ook geen kikker, maar - jawel - die grote uil die met tranen in haar ogen en vleugels wijd komt aangesneld.

D. Hooijer - 'De wanden van Oeverhorst' (BOEK)


Een korenhalm die in je mouw verdwijnt
De tekenlerares Antoinette woont intern in Oeverhorst, een onafhankelijke psychiatrische instelling voor oververmoeide kunstenaars, sinds ze is bezweken voor de charmes van Olaf. Samen met Wibold en zijn ex Louise houdt de psychiater de instelling draaiende. In de buurt woont Gert, die de gave heeft ongezien het terrein op te komen en dan ook te pas en vooral te onpas in de roman opduikt. Gert, zo constateert Antoinette, ‘is een korenhalm die in je mouw verdwijnt, waar je niet bij kunt, steeds zit het ding hoger dan je denkt.’
Ook voor De wanden van Oeverhorst, de tweede roman van Libris-prijswinnares D. Hooijer, schiep de eigenzinnige schrijfster een aantal even wereldvreemde als aantrekkelijke personages. Alles vertelt van ze over hun karakter, in originele en spitsvondige zinnen, maar ze blijven onnavolgbaar. Ook de vertelwijze draagt bij aan dat gevoel van ondoorgrondelijkheid. Hooijer vertelt haar plot wel lineair, maar gaat ook van de hak op de tak, en ze staat nergens lang bij stil. Zo besteedt ze aan de dood van Gert niet meer dan een paar zinnen.
Het gebrek aan reflectie is tegelijk het manco aan dit boek. In ieder hoofdstuk beschildert Antoinette samen met de staf en de internen opnieuw een grote wand die met kerst wordt onthuld door de burgemeester. In ieder hoofdstuk gebeurt dus hetzelfde. Dat gaat op den duur tegen staan. Volgens de achterflap maakt de schrijfster zo duidelijk dat therapieën mogen veranderen, maar dat ouder worden de enig werkelijke verandering is in de mens. Misschien is dat zo, maar omdat Hooijer altijd onnadrukkelijk vertelt, denk je toch: wat gezocht, om zo'n zwaarwichtige betekenis aan zo'n luchthartig verhaal te hechten.

Hooijer, D. - De wanden van Oeverhorst (220 p.) - Van Oorschot, € 16,-, ISBN 978 90 282 4183 1

(Gepubliceerd in BOEK nr. 1, 2012)