woensdag 23 november 2011

Interview: Kees van Beijnum over 'Een soort familie' (BOEK)

Gelukkig wierp het ongemak van te dichtbedrukte pagina’s geen sluier over de onmiskenbare kwaliteiten van Een soort familie. Van Beijnum beschrijft indringend het conflict tussen de jonge puber Hans en zijn ouders, gezien door de ogen van zijn jongere broer. Met aandacht voor sprekende details maakt hij duidelijk hoe de rebellerende zoon, de onverzettelijke moeder, de meegaande vader en de verzoenende jongste broer allemaal onbedoeld bijdragen aan de tragische de dood van Hans.

Hoofdpersoon is de vertegenwoordiger van kopieermachines Teun Draaijer. Omdat zijn zoon geïnteresseerd praat over boerderijen en paarden, neemt de gescheiden vader hem mee naar de streek van zijn jeugd. Op het voormalige eiland Wieringen voelt hij een geheimzinnige hunkering naar het verleden. Kort daarna gaat hij weer terug. Zo krijgt hij de kans om de dramatische zomer van 1989 te reconstrueren. Dat blijkt hem ruimte te geven eindelijk zijn leven in eigen hand te nemen.

‘Teun is door de dood van Hans een verkrampte figuur geworden’, zegt Van Beijnum. ‘Hij blijft in zijn baan hangen die hij niet leuk vindt. Zijn huwelijk is op de klippen gelopen, maar hij kan niet los van haar komen. Hij vindt het ontzettend moeilijk om het nieuwe te omhelzen. Dat komt omdat hijzelf als puber nooit een plek voor zichzelf heeft kunnen opeisen. Het natuurlijke proces waar zijn broer in zat, is voor hem op een wrede manier onmogelijk geworden.’


Kan hij daar alleen uitkomen door het verleden te verwerken?

‘Dat is te sterk uitgedrukt. Het verleden is troebel. Als ik aan mijn eigen schooltijd terugdenk, zie ik beelden die ik niet echt scherp krijg en heb ik gevoelens die ik nauwelijks kan duiden. Je kunt niet herboren worden door zo’n verleden te verwerken. Het helpt wel, denk ik, om te proberen bepaalde aspecten van het verleden te verhelderen. Al die onderbewuste processen, die een enorme uitwerking op je hebben, hebben dan misschien minder vat op je.’


Door, zoals Teun, terug te gaan naar de plek van het verleden?

‘Een vriend met wie ik naar Wieringen ging, waar hij is opgegroeid, nam me mee naar het graf van zijn broertje op de winderige begraafplaats van Hippolytushoef. Die overleed toen hij acht was. De eerste keer dat hij terugging, vertelde hij, was tien jaar later. Dat gaf een enorme klap, maar daarna ging het wel beter met hem. Het gaat erom dat je bereid bent het verleden toe te laten. Dat kan door de plaatsen op te zoeken en te proberen te begrijpen wat er dan gebeurt.’


Je schrijft nergens expliciet over Teuns gevoelens als oudere man. Ook aan het slot voel je alleen dat hij vrede heeft gevonden. Hij staat dan voor een keuze, maar je laat open wat hij doet. Heeft hij inderdaad zijn verkramptheid verloren?

‘Ik heb het slot bewust open gelaten. Het ging er mij om dat hij het gevoel heeft gekregen dat er nu mogelijkheden zijn. Mogelijkheden, waaruit hij er zélf een kan kiezen.’


De kiem voor Een soort familie is een autobiografisch detail. Van Beijnum werkte als midden twintiger, rond 1980, zelf twee jaar als vertegenwoordiger in kopieermachines. Langer hield hij het niet vol om dag in dag uit bij bedrijven binnen te dringen en steeds hetzelfde verkooppraatje af te steken. ‘Net als Teun was ik het eerste jaar vrij argeloos, maar kreeg ik gaandeweg het gevoeld at ik langzaam werd gewurgd. Hoe kom ik hier uit, dacht ik. Ook om me heen zag ik collega’s eraan kapot gaan.’

Over deze periode in zijn leven wilde hij al lang schrijven. Maar geen autobiografische roman. ‘Toen ik Paradiso af had, ben ik aantekeningen gaan maken. Over het rondrijden met een machine achterin. Het werken voor een Amerikaans bedrijf. De listige verkooptactieken. Maar vooral over de vraag: wie is die vertegenwoordiger? Dat is het grote verschil tussen een schrijver van literatuur en een schrijver van spannende boeken, die alles ondergeschikt maakt aan een plot. Voor mij is karakter leidend.’

Het plot vond Van Beijnum in de ingehouden beschreven botsing tussen oudere broer Hans en zijn ouders. Vader en moeder Draaijer weten precies wat goed voor hun kinderen is. Niet roken, niet naar de kermis en je inzetten voor de Vredesbeweging. Iedere week trekken ze met z’n allen langs de deuren om zieltjes te winnen. Hans deed altijd fanatiek mee. Tot hij verliefd wordt op een wat vulgair Amsterdams meisje. Dan strijdt Hans net zo fanatiek om ook onbekommerd te mogen genieten.

‘Over dat type ouders denk ik al jaren na’, zegt Van Beijnum. ‘Welwillende, weldenkende ouders. Ze lezen de juiste kranten. Ze kijken de goede tv-programma’s. Ze eten gezond. Ze hebben het beste met hun kinderen voor. Zolang de kinderen daarin mee gaan, hebben ze prima ouders. Maar als de kinderen hun eigen weg kiezen, voeren die ouders ongemerkt een stalinistisch regime. Het is de terreur van de goede smaak. Tegen alles wat je niet hoort te willen en niet leuk hoort te vinden.’

Dat hoeven niet per se liberale, ruimdenkende mensen te zijn of starre linkse activisten zoals de ouders Draaijer die zich afzetten tegen bekrompen bourgeois. ‘Het komt in alle milieus voor. Je hebt ook “eenvoudige” ouders die altijd hard hebben gewerkt en hun kinderen steunen om het net iets verder te schoppen dan zijzelf. Ze rollen de loper voor hen uit. Als hun kinderen niet leren op scholen, sjezen op de universiteit, blowen, zich afzetten tegen hun burgerlijke ouders, wordt dat ook een gevecht.’

Van Beijnum zou het dan ook jammer vinden als zijn roman te veel wordt gelezen met een hedendaagse bril en dus als kritiek op de linkse kerk. ‘Ik vind het juist nog steeds geweldig dat er mensen zijn die in dingen geloven die groter zijn dan hun eigen particuliere belang. Daar wil ik niets aan af doen. Het gaat mij er alleen om: hoe verhouden die grote idealen zich tot de dagelijkse praktijk. Het gezin is een perfecte situatie om te verkennen hoe die verhouding uitwerkt.’

Eerder is de inzet van de familie Draaijer voor de Vredesbeweging bedoeld als tijdsbeeld. ‘Dat soort activisme, en de onschuld en argeloosheid daarvan, is helemaal. Er zijn nauwelijks nog mensen die zich inzetten voor het verbeteren van de wereld door anderen te mobiliseren. Er zijn wel mensen die fantastische dingen doen zonder er iets voor terug te verwachten. Vrijwilligers in verpleeghuizen. Maar dat is losgekoppeld van de grote stromingen in de politiek.’


Toen Van Beijnum het karakter en plot van Een soort familie had, begon hij nog niet met schrijven. Hij had nog een derde element nodig: de locatie. ‘Juist toen ik een opzet maakte, nodigde de vriend die in Den Oever had gewoond mij uit om zijn geboortedorp te bekijken. Die avond besefte ik: hier moet het boek zich afspelen. Op Wieringen hebben mensen die er niet vandaan komen, per definitie een bijzondere positie. Dat onderstreept de uitzonderlijke positie van Teuns familie.’

Sinds die heerlijke lentedag twee jaar geleden keerde hij vaak terug naar het voormalig eiland in de kop van Noord-Holland. ‘Voor mij is het heel belangrijk dat een boek zintuigelijk wordt. Terwijl ik werkte aan de structuur – een puzzel die eerst moet worden opgelost – wilde ik daar veel zijn om te bedenken wat die jongens deden: ontzettend veel fietsen natuurlijk, over kaarsrechte wegen tegen de wind in. Ik wilde ervaren hoe het daar is als je in het wad of over de dijk loopt.’


Toch opende zich tijdens het schrijven onvoorziene omstandigheden, zei je eerder, waardoor het boek veel dikker werd.

‘Ik wist dat de broer dood is. Maar toen ik op tweederde van de roman was, voelde ik me er niet gerust op of de manier waarop wel goed was. Toen bedacht ik: hij sterft door een noodlottige samenloop van omstandigheden. Alle personages dragen daaraan bij juist omdat ze consequent vanuit hun eigen karakter en temperament handelen. Hans’ familieleden, maar ook een Chinese klasgenoot van Teun, en Bruul die door de familie – vooral door Hans – is bekeerd tot de Vredesbeweging. Ieders faux pas is onderdeel van een keten die leidt tot zijn dood. Daar had ik meer ruimte voor nodig.’


Maakt dat van deze roman je meest ambitieuze tot nu toe?

‘Als ik dat bevestig, zou ik tegelijk zeggen dat ik mijn andere boeken met minder ambitie en minder inzet heb geschreven. Dat is niet zo. Ik heb wel in de loop van de tijd nieuwe ideeën gekregen over de criteria waar mijn boeken aan moeten voldoen. Na mijn eerste boeken tot en met De oesters van Nam Kee, die een groot publiek bereikten, ben ik mijn werk serieuzer gaan nemen. Pas toen is het me volledig gaan beheersen. Ben ik mezelf meer op gaan leggen. Wat betreft thema en structuur bijvoorbeeld. Daar ben ik meer bewust van geworden.’


Hoe bedoel je dat?

‘Op een gegeven moment wist ik bijvoorbeeld wel dat het niet zo moeilijk is om komisch te schrijven. Toen vroeg ik me af: wil ik dat wel? Ironie slaat ook bepaalde dingen dood. Ik moest dat durven loslaten. Ik was ook nieuwsgierig naar wat dat opleverde voor het verhaal dat ik wilde vertellen. Voor de manier waarop ik dat verhaal wilde vertellen. Ik hoop niet dat dit te pretentieus klinkt. Ik probeer alleen maar het proces te beschrijven dat mij stuurt. Ik probeer ieder boek een betere schrijver te worden door het mezelf niet makkelijk te maken.’


(Gepubliceerd in BOEK, nr. 3, 2010)

Geen opmerkingen: