zaterdag 19 november 2011

Interview: Jeroen Brouwers over zijn relatie met België (BOEK)

Toen Jeroen Brouwers wilde emigreren, dacht hij aan alle landen behalve België. Maar de Nederlandse schrijver heeft zijn thuishaven gevonden in het land waarmee hij al bijna een halve eeuw een nauwe band heeft. Ooit werd hij er gehaat en geminacht, tegenwoordig krijgt hij meer eer van Vlamingen dan Nederlanders.


'Ik ben hier op mijn plaats gevallen'


Waarom Jeroen Brouwers in 1993 uitgerekend naar België verhuisde? ‘Louter toeval,’ zegt hij stellig. ‘Ik begon me verschrikkelijk te vervelen in de Achterhoek. Ik wilde er weg. Gewoon weg, heel ver weg. Ik dacht aan Zuid-Frankrijk. Griekenland. Helemaal niet aan België. Iemand zei me wel: je was toch gelukkig in Brussel, waarom ga je niet terug. Maar je moet nooit teruggaan naar je oude geliefde.’

En toen zag hij, op bezoek in Maastricht, een advertentie in Dagblad De Limburger – ‘of zo’n soort krant’ – voor een buitenhuis in de bossen van Zutendaal. Hij had nog nooit gehoord van het plaatsje een paar kilometer verderop, net over de Nederlands-Belgische grens, maar toen hij de bungalow inspecteerde, was hij meteen verliefd. ‘Wat ik zag, was dit paradijs.’

De 71-jarige schrijver wijst naar buiten. Het ruime grasveld, waarop af en toe vogels, konijnen en eekhoorns rondscharrelen. De vijver. De bossen die zijn domein omzomen. In de verte schemert alleen het dak van de overburen door de bladeren. Tijdens het hele gesprek van drie uur komt één keer een bestelwagen voorbij. Verder is uitsluitend het gekwetter en getwinkel van vogeltjes te horen.

‘Ik ben hier op mijn plaats gevallen, al klinkt dat buitengewoon lullig. Ik hoefde me niet meer te bewijzen – een behoorlijk deel van mijn oeuvre had ik achter de rug. Het zat goed in de liefde. De stilte is groot. En, heel belangrijk, ik ben hier onvindbaar. Je moet een bospad op. Wie rijdt zomaar een bospad in? Je moet een routebeschrijving hebben om hier te komen. Dat allemaal gaf me veel rust.’


Brouwers benadrukt herhaaldelijk dat alleen de afzondering telt voor deze gedroomde plek om rustig aan zijn oeuvre voort te bouwen. De schrijver van de schitterende roman Bittere bloemen had deze oase overal kunnen vinden. En toch zijn er tal van redenen waarom hij zich juist hier zo thuis moet voelen. De Vlaamse volksaard. Zijn verleden, dat hem voorgoed bindt met dit land. De eer die hem hier wordt bewezen.

‘België is een anarchistisch land’, zegt Brouwers. ‘Er zijn wel wetten, hoor. Maar die zijn er om overtreden te worden. Men haalt zijn schouders op over wat men van de overheid krijgt opgelegd. Zoals men hier zegt: wij trekken ons plan. Die houding heeft mijn grootste sympathie. Zo ben ik ook. De mentaliteit is hier veel losser – van de Vlaming dan, die van de Belg ken ik niet.’

Niet dat hij nog veel tussen de mensen komt. ‘Ik leef hier als een monnik met emeritaat. Iedere dag schrijf ik, ieder jaar verschijnt er wel iets van me. En verder kan ik niets meer. Ik wandel nauwelijks nog door het bos. De tuin onderhoud ik niet zelf. En als ik in het dorp ben, maak ik wel praatjes met de bakker, de groenteboer, de krantenman. Maar: ik blijf op afstand. Als men mij nodig heeft, belt men maar.’


In 1964 verhuisde Brouwers voor het eerst naar België. Hij werd redacteur bij uitgeverij Manteau, dat in hetzelfde jaar ook zijn debuut uitgaf: de verhalenbundel Het mes op de keel. In twaalf jaar leerde hij de Vlaamse literatuur goed kennen. De kwaliteiten, maar vooral ook de gebreken. Terug in Nederland geselde hij hen om hun abominabele omgang met hun eigen taal.

‘Ik was journalist bij de Geïllustreerde Pers, die bladen als Margriet en Donald Duck uitgaf,’ herinnert Brouwers. ‘Toen Manteau aan Hans Roest, verantwoordelijk voor de lectuur in al die bladen, vroeg of hij een jonge, in literatuur geïnteresseerde Nederlander wisst die zijn taal goed beheerste, wees hij naar mij: daar zit hij. Hij had goed door dat de journalistiek niets voor mij was.’

Brouwers greep het aanbod ook aan omdat hij verkering had. ‘In Nederland heerste in die jaren nijpende woningnood. Ik kon wel huwen, maar dan moest ik bij mijn schoonouders intrekken of zo. In België stonden huizen gewoon leeg. We hoefden maar door de straten te rijden en we zagen overal bordjes: te koop, of: te huur. Dat maakte de verhuizing naar België erg aantrekkelijk.’

Twaalf jaar later was het maar goed dat hij zich weer in Nederland had verscholen. Brouwers wreef in woedende pamfletten de grote auteurs van die tijd – genre Ward Ruyslinck, Jos Vandeloo en Clem Schouwenaars – in dat hun werk op de uitgeverij consequent moest worden vernederlandst. ‘Ik zou gelyncht zijn’, lacht Brouwers. ‘Ik werd gehaat! Geminacht! Bespuugd! Bescheten!’

De auteurs mochten wel Vlaams schrijven, maar: grammaticaal correct. ‘Zoals Hugo Claus of nu Herman Brusselmans, die schrijven in de taal waarin ze denken – maar wél in kloppende zinnen. De Marnix Gijsens schreven kreupel Nederlands. Keer op keer. Als ik een manuscript vol correcties zou terugkrijgen, zou ik dat bestuderen. Zou ik ervan leren. Zij niet. Zij hadden alleen maar excuses.’


Tegenwoordig is de Vlaamse houding jegens Brouwers compleet veranderd. Hij is in zijn gekozen thuisland op een groot voetstuk gezet. Bij zijn zeventigste verjaardag vorig jaar maakte alle kranten en weekbladen specials – in Nederland niet één. In Zutendaal kreeg hij zelfs een monument. En toen dit voorjaar Bittere bloemen verscheen waren de reacties hier enthousiaster en de verkopen in verhouding beter.

Zelf heeft Brouwers de neiging de eer te minimaliseren. Hij heeft nu eenmaal de faam die hij heeft, daar kan hij niets aan doen. Een wereldberoemdheid is hij nu ook weer niet. ‘Ik vind mezelf nogal bescheiden. En dat zeg ik zonder ironie.’ En zo’n monument dat godbetert het effect heeft van een richtingaanwijzer naar zijn huis? Hij zoekt naar woorden om de initiatiefnemers niet te schofferen. ‘Het is teveel eer.’

Maar de omslag van afkeer naar liefde kan hij natuurlijk niet ontkennen. ‘De rehabilitatie is begonnen met de generatie van Tom Lanoye. Hij zei begin jaren tachtig in een interview: die Brouwers heeft gewoon gelijk. Als je deel wilt uitmaken van de Nederlandse literatuur, moet je het Nederlands perfect beheersen. En nu krijg ik er linten en ereprijzen voor.’


Als het aan hem ligt, slijt Brouwers de rest van zijn dagen dan ook in Zutendaal. De juridische problemen met zijn afgelegen bungalow maakt geen verschil. Eerder dit jaar bleek zijn huis illegaal te zijn gebouwd. Zijn bospad is immers officieel geen bestaande weg. Hij moet het binnen vier jaar afbreken. ‘Maar over vier jaar ben ik er niet meer. En tot die tijd schrijf ik rustig door.’


(Gepubliceerd in BOEK, nr.4, 2011)

Geen opmerkingen: